Leef in drie tijdszones

Volgens mijn collega Philip Zimbardo in zijn intrigerende boek The Time Paradox zegt onze houding aangaande tijd veel over het  leven dat we leiden en onze persoonlijkheid. Hij onderscheidt drie groepen. De eerste zijn mensen wier tijdsorientatie vooral op het verleden is. Op wat is geweest of wat ze gedaan hebben. Die orientatie kan twee vormen aannemen. Negatief, mensen houden zich dan vooral bezig met wat er niet goed is gegaan of wat zij of anderen niet goed hebben gedaan. Het is daarmee  dikwijls een factor of symptoom van deprimerende gevoelens. Het is ook een kenmerk van bepaalde beroepen. Journalisten bijvoorbeeld kunnen eindeloos blijven herhalen wat er in het leven van een persoon niet goed is gegaan of misdaan. De orientatie op het verleden kan ook positief zijn. Mensen hechten dan sterk aan tradities of genieten nog altijd  van vroegere glorie of successen. De tweede groep wordt gevormd door mensen die vooral op het heden gericht zijn. Ook hier twee vormen. De ene is die van de hedonist, de mens die zoveel mogelijk uit is op lustbevrediging in het hier en nu: ‘pluk de dag’, waarmee dan ook. Het is de verhouding met tijd die onder andere ten grondslag ligt aan roekeloos gedrag, zoals in omgaan met geld, en aan verslavingen. De andere vorm is die van de mens die niet gelooft dat het veel zin heeft om te plannen. Het loopt toch altijd anders en het is uiteindelijk voornamelijk toeval of noodlot dat bepaalt hoe je leven loopt. Een min of meer fatalistische levenshouding. De derde groep, tenslotte, zijn de mensen wier tijdsorientatie vooral toekomstgericht is. Ook hier twee vormen van. De ene is de religieuze tijdsorientatie. Het werkelijke leven begint past met de dood en het streven is zich zo goed mogelijk op  leven in een hiernamaals voorbereiden. De andere vorm is die van gedreven worden door ambitie en het geloof dat het vooral van het werken aan de toekomst is, waarvan beter en gelukkiger leven afhankelijk is. Tussen de drie groepen bestaan grote verschillen in ‘pace of life’, in levenstempo. Dat tempo is veruit het hoogst bij de toekomstgerichte ambitieuze groep. Op de vraag aan die groep hoe ze de extra tijd zouden gebruiken als ze er wekelijks een achtste dag bij zouden krijgen, luidde het antwoord overwegend dat ze die zouden gebruiken om nog meer in hun toekomstambities te investeren. Dus niet om te rusten, meer te genieten of meer vrije tijdsbezigheden. Overigens, ieder van de drie tijdsorientaties heeft een, bij tijd en wijle, nuttige, functie. Opgave is daarom daartussen een goede balans te vinden en te vermijden in de greep van één enkele tijdsorientatie vast te komen zitten. Ik heb op geleide van Zimbardo sinds enige tijd (weer) drie klokjes met datumaanwijzer op mijn bureau staan. Een die altijd vijf jaar achterloopt, een die altijd op vandaag staat, en een die steeds vijf jaar vóórloopt. Om me er voortdurend aan te herinneren dat wijs leven een leven in drie tijdszones is.

 

 

Image by Alejandro Guerrero from Pixabay

Land in trance

Iedere keer als de televisie toont hoe de enorme goudbeklede toegangsdeuren tot de grote Kremlin-zaal opengaan en hij tussen de rijen palstaande functionarissen doorloopt op weg naar zijn zetel, verbaas ik me diep. Hoe kan dit kleine, bijna verlegen lijkende,  nauwelijks een rechte gang houdende mannetje, Vladimir Poetin genaamd, een vrijwel onbeperkt gezag uitoefenen over de verzamelde elite in deze ruimte  en over de circa 150 miljoen gewone landgenoten daarbuiten? Wat maakt dat op hetzelfde moment dat hij zich hier manifesteert als verheven boven welke official van zijn rijk dan ook, honderden kilometers naar het Westen tienduizenden jongemannen bereid zijn hun leven te offeren voor zijn wensen en ambities. Daarbij geen enkele gruwelijkheid schuwend jegens degenen die het realiseren daarvan in de weg staan. Door hem daartoe opgeroepen hebben ze inmiddels een ontzagwekkend spoor van vernieling, dood en verderf getrokken door gebieden die niet de hunne zijn, en hebben daarvoor klaarblijkelijk geen andere rechtvaardiging  nodig dan zijn woord. Wat maakt dat zij hem blindelings geloven en met een verbazingwekkende gehoorzaamheid volgen? Het traditionele en nog altijd meest gegeven antwoord op deze vragen is: macht. Mensen, zo luidt de redenering, aanbidden en vrezen macht en geven dus hun trouw aan degenen die daarover beschikken. Zo simpel is het, menen velen. Zo simpel is het dus niet. Mensen volgen anderen niet massaal uit puur eigenbelang. Wat verklaard moet worden, is wat maakt dat ze zo gefascineerd kunnen raken door degene die de macht heeft dat ze bereid zijn alles voor hem te doen, alles van hem te aanvaarden, alles van hem te geloven. Ook al is hij op de keper beschouwd niets anders dan ‘een gewone homo sapiens, van een gewone jaargang’, aldus Sigmund Freud, nog altijd een van de invloedrijkste denkers in deze in zijn fantastische boek Massenpsychologie und ich analyse. Cruciaal voor een autocratisch leider wil deze als zodanig gezien en gevolgd worden is dat hij geen twijfel kent of althans die nooit openljk zal uiten. Wat Putin drijft is een verschrikkelijk noodzakelijk gevoel gelijk te hebben met betrekking tot zichzelf en de wereld. En wat zijn volgelingen drijft is het gevoel dat door hem slaafs te volgen, op de manier waarop  een gehypnotiseerde de suggesties van een hypnotiseur slaafs volgt, ze een fascinerende kans wordt geboden met hem groter te worden, boven zichzelf en de rest van de wereld uit te stijgen. Hoe verschrikkelijk jullie ook te keer gaan, jullie doen toch het juiste, is Putin’s voortdurende suggestie. In Freud’s woorden: ze kijken voortdurend naar de leider om hen de onwaarheid te geven die ze nodig hebben. Bij hypnose is cruciaal dat enkel en alleen de stem van de hypnotiseur gehoord wordt willen de suggesties werken. Putin heeft dat maar al te goed begrepen. Ook in zijn land mogen enkel nog stemmen klinken, die op een schijnbaar objectieve manier de juistheid van al zijn beweringen en besluiten suggereren. Rusland is een land in hypnotische trance. En zolang die niet wordt opgeheven, zal het oorlog in Europa zijn.

 

 

Image by Ramon Perucho from Pixabay

Allemaal opvoeders

Hoe vaak ben je je bewust dat je een voorbeeld voor anderen bent en daardoor mede verantwoordelijkheid draagt voor de manier, gunstig of ongunstig, waarop dingen verlopen of anderen, met name kinderen, zich gedragen? Die vraag kwam bij mij op naar aanleiding van de volgende situatie. Mijn trein komt veel te laat aan op Rotterdam Centraal, wat betekent dat alleen als ik me flink haast ik het nog net kan redden op tijd met mijn lezing in de Doelen te beginnen. Op de Weena staat het voetgangerslicht op rood. Ik overweeg of ik toch over zal steken. Maar een groepje aanstormende auto’s dwingt me om even te wachten. Als de laatste auto voorbij rijdt en een volgende nog ver genoeg weg is, wil ik snel oversteken. Net op dat moment  zie ik aan de overkant een moeder met twee kinderen, zo’n jaar of acht schat ik ze, netjes staan wachten tot het licht groen wordt. De gedachte dat ik, volwassen man, ondanks het rode licht toch oversteek terwijl moeder en kinderen zich keurig aan de regels houden, roept op slag een innerlijk conflict op. Ik vind dat ik dat eigenlijk niet kan maken. Gelukkig springt het licht op het moment van die gedachte op groen. Terwijl ik nu reglementair gehaast oversteek, denk ik aan het  voorbeeld dat ik aan die kinderen zou hebben gegeven als ik gewoon door het rode licht heen zou zijn gelopen. Ik bedenk ook dat de moeder mij dat terecht  niet in dank zou hebben afgenomen. Terwijl zij haar kinderen bijbrengt dat je voor rood licht moet wachten lapt een of andere patjakker dat voor hun ogen doodgemoedereerd aan zijn laars. Kortom, of ik het nu wil of niet, als willekeurige volwassene heb ik ten opzichte van alle willekeurige kinderen die ik op mijn weg tegenkom, altijd ook voorbeeld- of opvoedfunctie. In gunstige of ongunstige zin. Maar hoe bewust zijn de volwassenen van deze wereld zich van deze onontkoombare verantwoordelijkheid? En hoe goed zijn ze uitgerust om die verantwoordelijkheid zo uit te oefenen dat ze meer gunstig dan ongunstig uitwerkt?  Van Mahatma Gandhi, de grootste pedagoog van de twintigste eeuw, is bekend dat hij ooit tegen een ouder zei dat als het op opvoeding aankomt ‘volwassenen de verandering moeten zijn die ze bij kinderen willen zien’. Opvoeding is daarmee vooral een kwestie van opvoeding van alle volwassenen. Gandhi heeft ook herhaaldelijk opgemerkt dat opvoeden behalve een kwestie van liefde en bewustzijn ook een kwestie van kennis en vaardigheid is. Hoe meer volwassenen weten en begrijpen van ontwikkeling en opvoeding – bijvoorbeeld welke invloeden, meer en minder bepalend zijn voor gedrag en zelfbeheersing van kinderen – hoe groter de kans dat ze voor kinderen voorbeelden zijn die hun ontwikkeling bevorderen. Recent onderzoek ondersteunt die opvatting. Rest nog wel de vraag hoe we al die volwassenen wat betreft bewustwording, opvoeding en ontwikkeling gaan bijscholen. Misschien toch maar een verplicht vak ontwikkelingspsychologie voor het middelbaar en hoger onderwijs? Het materiaal daarvoor ligt al een tijdlang klaar. Nu wij nog.

 

 

Photo by Mircea: https://pixabay.com/users/surprising_shots-11873433/?utm_source=link-attribution&utm_medium=referral&utm_campaign=image&utm_content=6895257

Jeroen Brouwers, dank

Met de op 11 mei gestorven schrijver Jeroen Brouwers, naar mijn oordeel een van Nederlandse grootste, heb ik een aantal jaren intensief gecorrespondeerd. Over de psychologie en literatuur aangaande zelfdoding en vooral over onze verschillen in opvatting in deze. Behalve een aantal prachtige brieven is de nalatenschap daarvan voor mij ook enkele bizondere herinneringen. In een periode van mijn leven die bepaald pijnlijk en bedreigend was, zond hij mij een boekje van zijn hand met daarin deze opdracht: ‘Voor René Diekstra….,,onze behoefte aan troost is onverzadigbaar…”. Het boekje gaat over de Zweedse schrijver, Stig Dagerman, die op zijn 31ste een einde aan zijn leven maakte. Hij was, zoals hij zelf schreef, ontroostbaar geworden en tot de conclusie gekomen dat alleen de dood ultieme troost kan brengen. Dagerman: ,,Alle andere troost is slechts het spiegelbeeld van mijn wanhoop. Want als mijn wanhoop zegt: ‘wanhoop want de dag is omgeven door twee nachten’, dan roept de valse troost: ‘hoop want de nacht is omgeven door twee dagen. ‘Kortom, zijn we wel in staat ons zelf of elkaar fundamenteel te troosten en is elke troostuiting niet een vorm van ons zelf of anderen voor de gek houden?’ Ik denk nu dat Jeroen met zijn zending mij wilde waarschuwen dat wij te gemakkelijk de neiging hebben onze toevlucht te nemen tot  troostillusies, die in feite niets meer zijn dan psychische krukken. Waarop we proberen voort te gaan of anderen proberen voort te duwen als onheil of tegenslag hebben toegeslagen. Zoals de oer-onware troost: ‘ieder mens krijgt kracht naar kruis’. De werkelijkheid is dat veel mensen geen kracht naar kruis krijgen, maar juist gekraakt worden door het gewicht ervan. Waarom overleeft zo’n troostillusie dan toch de tand des tijds? Is het dat iemand ‘beloven’ dat ie kracht naar kruis krijgt, ons ontslaat van de plicht dat kruis helpen dragen. En is het daarmee niet meer dan een  sympathie suggererende manier van iemand in de steek laten? Geldt dat ook die andere troostillusie: ‘Je zult zien, je komt hier uiteindelijk sterker uit’? Want voor veel mensen die een trauma oplopen geldt dat ze er lange tijd, en soms hun hele verdere leven, niet sterker maar juist zwakker door worden. Ze zijn daarom meer geholpen, meer getroost met reacties als ‘je zult je waarschijnlijk nog heel lang kwetsbaar voelen en veel steun van ons en anderen nodig hebben voor je je uiteindelijk sterker kunt gaan voelen’. Daarin schuilt wat mij betreft ook het paradoxale van troosten: werkelijk troosten betekent de ander te steunen de ergste emotionele pijn op te zoeken en helpen verdragen. En wel zolang tot ze over haar hoogstepunt heenkomt. Alleen als  de maan vol is, neemt ze af. Alleen wie ons door al onze zwakte en kwetsbaarheid heenleidt, leidt ons naar onze sterkte. Ik denk dat Jeroen mij dat via Dageman wilde duidelijk maken: de ultieme troost hoeft niet altijd de dood te zijn. Niet altijd maar ook niet zelden kan ook verder leven je behoefte aan troost verzadigen. Jeroen, dank en adieu.

 

 

Licentie foto: https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Jeroen_Brouwers_smoking.jpg

Traumahonden

Het is inmiddels zo’n acht weken geleden maar met een zekere regelmaat speelt op een wandeling in de buurt van mijn huis een merkwaardige gebeurtenis weer in mijn geheugen op. Die gebeurtenis is de volgende. Het is zondag, ik heb zojuist naar het programma Buitenhof gekeken waar het voornamelijk ging over de oorlog in Oekraine en loop daarover diep in gedachten verzonken mijn dagelijkse wandeling. Opeens voel ik dat er iets op mijn rug springt, schrik daar enorm van, en draai me met een heftige ruk om om te kijken wat dat is. In de draai verlies ik mijn evenwicht, zie uit een ooghoek nog net een hond die van mijn rug afspringt, en val lang uit op het met schelpen bestrooide pad. Twee mannen die het hebben zien gebeuren, proberen me weer overeind te helpen. Dat lukt aanvankelijk niet. Het lijkt alsof ik de controle over mijn spieren volledig kwijt ben. Als ik uiteindelijk met hulp weer wankelend overeind sta, sla ik niettemin iedere verdere hulp af. Alsof ik me geneer voor wat me is overkomen en hoe dan ook niet hulpbehoevend wil zijn. In een waas loop ik terug naar huis na nog een emailadres te hebben aangenomen, vermoedelijk van de eigenaar van de hond. Onderweg krijg ik het beeld van wat er precies is gebeurd en vooral waarom maar niet helder. Eigenlijk weet ik dat nog altijd niet goed. Terwijl ik inmiddels wel heel goed weet wat de gevolgen zijn geweest, zowel  fysiek als emotioneel. Ik heb  weken lang heftige spierpijnen gehad, vooral in rug en heupen. Omdat ik voluit voorover was gevallen en ook met mijn armen, schouders en hoofd op het pad was geklapt, had ik ook dagenlang nek- en hoofdpijn. Dat alles is inmiddels volledig verdwenen. Wat niet volledig is verdwenen, zijn de emotionele gevolgen. Het heeft me de nodige zelfoverwinning gekost toe te geven dat dit een traumatische gebeurtenis was en dat ik dus rekening te houden had met wat in de psychologische diagnostiek een acute stressstoornis wordt genoemd en de daarbij behorende posttraumatische symptomen. Waaronder af en toe herbeleving  van de trauma-situatie, toegenomen algemene angstigheid, vermijding van op de traumagebeurtenis lijkende situaties, schrikachtigheid en plotselinge aanvallen van boosheid. Ik heb ze alle inmiddels in meer of minder heftige vorm ervaren. Maar volledig ervan genezen beschouw ik me nog altijd niet. Zo wandel ik vrijwel dagelijks  weer over het betreffende pad maar ben nu wel constant op de uitkijk of er honden in de buurt zijn. Op straat, als er in de verte iemand met een hond aankomt, let ik scherp op of die aangelijnd is en als ik niet zeker ben, neem ik de overkant. En blijkt een hondenbezitter een gebodsbord gewoon genegeerd te hebben, dan word ik aanzienlijk bozer dan vroeger. “Aso” mompel ik dan vrijwel in stilte passerend. Van dat posttrauma-symptoom wil ik overigens per se niét genezen. Denkend aan die naar schatting 50.000 mensen die jaarlijks medische hulp zoeken na een hondenconfrontatie, waaronder zo’n 30.000 met ernstiger letsel.

 

 

https://pixabay.com/service/license/

Levenslange leerkrachten

Op dezelfde dag dat u dit mogelijk leest, maandag 16 mei, geef ik aan de hogeschool Breda een lezing onder de titel “What a difference a teacher makes”, ‘Wat voor een verschil kan een leerkracht maken?’ Bij de voorbereiding daarop heb ik me afgevraagd welke leerkracht op mijn  middelbare school voor mij het verschil heeft gemaakt. Vrijwel onmiddellijk kwam de naam Anne Wadman naar boven, mijn leraar Nederlands op het gemeentelijk gymnasium in Sneek. De vraag waarom juist hij heb ik me verschillende keren gesteld en dat leverde meerdere antwoorden op. Wadman (1919-1997) wordt wel de belangrijkste schrijver van het Friese taalgebied genoemd. Het feit dat hij, onze leraar Nederlands, boeken publiceerde, maakte hem voor ons intrigerend. Te meer omdat hij daarin sexualiteit, overspel en aanverwante thema’s niet schuwde. Zoals in zijn vanuit het Fries voor zover mij bekend enige in het Nederlands vertaalde roman ‘De overwinning van Bjinse Houtsma’. Een boek dat ik stiekum las want thuis niet zomaar rond durfde laten slingeren. Maar meer nog dan vanwege zijn romans intrigeerde Wadman ons, in ieder geval mij, omdat hij ook dichter was en zich zeer inspande om ons  belangstelling voor de dichtkunst bij te brengen. Dat leidde er zelfs toe dat door ons scholieren een dichterskring werd opgezet die op zaterdagavonden in de Hindelooperkamer in Sneek bijeenkwam en waar we onze meest recente dichtsels aan elkaar voordroegen en bekritiseerden. (Aan een van die bijeenkomsten heb ik mijn vrouw overgehouden). Van alle gedichten waar Wadman ons mee bezig liet zijn, is er een die in mijn herinnering altijd bovenop is blijven liggen  en zich recent weer uitdrukkelijk heeft gemeld. Deze stamt uit een oorlogstijd (1940), gaat in essentie over oorlog en vult zich nu door de Oekraine oorlog weer met actualiteit. Het is het gedicht “De laatste brief” van Bertus Aafjes . De regels daaruit die me toen vooral diep raakten en nu opnieuw, zijn deze: “en een soldaat sliep op zijn overjas. Hij droomde lachend dat het vrede was, omdat er in zijn droom een klok ging luiden. Er viel een vogel die geen vogel was niet ver van hem tussen de warme kruiden. Maar uit zijn jas, terwijl hij liggen bleef, bevrijdde zich het laatste wat hij schreef: liefste de oorlog is nog niet begonnen”. De dodelijke gruwelijkheid van een vallende granaat  vernietigt weliswaar de tot op het allerlaatste moment bestaande hoop op leven en vrede en op weerzien met de geliefde. Maar de lelijkheid en de pijn van die ondergang worden als het ware verzacht, getroost, door  de schoonheid van die dichtregels die zonder die vreselijke reden nooit zouden zijn ontstaan. Dat rechtvaardigt ze niet, maakt ze niet voldoende en ze zouden beter nooit geschreven hebben moeten worden. Maar ik deel Wadman’s hoop in zijn uitleg aan ons, dat er in en na loopgraven, schuilkelders en slagvelden toch steeds weer dichters zullen opstaan. Die leed en ontroering door woorden zo met elkaar weten te verbinden dat er louter door hun schoonheid toch enige troost vanuit gaat.

Linke lente

Roep “Het wordt lente!” en bij de meeste mensen maakt hun hart een huppeltje. Maar niet bij iedereen. De lente is een seizoen met twee gezichten. Ze maakt voor de meesten van ons het leven letterlijk en ook emotioneel ‘lichter’. Maar voor sommigen juist zwaarder. Zo is de lente de periode waarin bepaalde ziektes, zoals psychiatrische, juist het sterkst de kop opsteken. Hoe kan dat? Voor een deel heeft dat ongetwijfeld te maken met de invloed van licht. Met de toenemende duur en helderheid van het daglicht aan het einde van de winter vinden in ons lichaam allerlei, en met name hormonale, veranderingen plaats. Bij de meeste mensen verlopen die veranderingen soepel en ontstaan er meer optimistische (en vaak ook erotische) gevoelens en gedachten. Maar er zijn ook mensen wier lichaam zich niet zo gemakkelijk aanpast aan die zogenoemde lichtperiodieke stimulering van brein, klieren en spieren in het voorjaar. Zij raken ontregeld wat betreft energieniveau, stemming, en gedrag. Maar niet alleen meteorologische, ook psychologische faktoren zijn verantwoordelijk voor die ontregeling. Als het in het voorjaar warmer wordt, brengen mensen meer tijd buiten (op straat, op terrasjes) en in de vrije natuur door, en neemt een algemeen optimisme bezit van het leven van alledag. Maar mensen die zich alleen, onbemind, onaantrekkelijk of een mislukkeling voelen, worden door de confrontatie en vergelijking met opgewektere anderen mogelijk juist ongelukkiger. In de koude of trieste wintermaanden kunnen ze hun problemen voor een deel nog wijten aan het weer: de voortdurende harde wind, de regen, de kou, bevroren leidingen, omgewaaide bomen, niet‑ startende auto’s, wegblijven van contacten, enzovoort. En dus kunnen ze blijven hopen dat straks, wanneer het eenmaal voorjaar is…  .Maar wat als het voorjaar aanbreekt en er voor hen niets verandert? Dan blijft er vaak weinig anders over dan zichzelf de schuld of de verantwoordelijkheid in de schoenen schuiven voor de eigen problemen, angsten, onvervulde dromen, mislukte relaties en projecten. Aangetoond is dat de toename van bepaalde typen depressie in die periode vooral toe te schrijven is aan de toename daarvan onder mensen die alleen leven of alleen dreigen te komen staan. Met het voorjaar breekt dus niet alleen in de natuur buiten ons, maar in zekere zin ook binnen in ons en mogelijk zelfs tussen ons, een `moment van de waarheid’ aan. Deze verklaring is niet simpel speculatie, zo blijkt uit een onderzoek onder universiteitsstudenten dat naging in welke perioden van het jaar relaties de meeste kans lopen verbroken te worden. Er blijken drie kritische perioden te zijn:  april/mei, september en december/januari. Van die drie blijkt april/mei de meest riskante. Het onderzoek toont ook aan dat de gemiddelde hoeveelheid uren die aan het zoeken naar een partner of relatie wordt besteed in die maanden groter is dan in de voorgaande maanden. En zo ontluiken voor sommige mensen in het voorjaar ook weer hun frustratiegevoelens. Niet zo gek dus dat dichter en winnaar van de Nobelprijs voor literatuur T.S. Eliot ooit over april schreef: “Het is `de gruwelijkste maand’.

 

https://pixabay.com/service/license/

Donnerwetter!

Sinds enige maanden geef ik op verzoek van een landelijke organisatie antwoord op vragen en problemen waar specifiek grootouders vandaag de dag vaak mee worstelen. Daarbij kwam ik onlangs een interview uit 2018 tegen in de Volkskrant met de vorige ‘onderkoning’ van Nederland, Piet Hein Donner. Dit ter gelegenheid van zijn pensionering als vice-voorzitter van de Raad van State, ons hoogste adviesorgaan. Het interview eindigt aldus: “Gaat u zich nu bekwamen in het vissen?” “Nee”, antwoord Donner charmant, “in het oppassen op de kleinkinderen”. “Donnerwetter!”  dacht ik: Jij mag je verdomd gelukkig prijzen dat jou niet overkomt wat talloze grootouders in ons land wel overkomt. Namelijk dat ze geen contact hebben met, geen toegang krijgen tot hun kleinkinderen’. Uit de berichten en vragen van grootouders die bij mij binnenkomen, blijkt niet zelden hartverscheurend hoezeer dat een bron van chronisch snijdend verdriet is. Die situatie is vaak het gevolg van echtscheiding. Als partners met kinderen hun relatie verbreken, komt er niet zelden een proces op gang komt waarin de ene ouder poogt de andere uit die rol te verstoten en van de kinderen te vervreemden. Een veel voorkomend gevolg van die ouderverstoting is dat ook de ouders van de verstoten ouder uit hun rol, die van grootouders, worden verstoten. Het gevolg is  een loodzware schaduw over het laatste deel van het leven van die grootouders. Loodzwaar ook omdat ze het vaak heel moeilijk vinden daar met anderen over te praten, zich ervoor schamen en het, hoe onterecht ook, niet zelden ervaren als persoonlijk falen. En ook, natuurlijk, als onrecht. Helemaal als blijkt dat de grootouders van de andere kant wel contact met de kleinkinderen wordt toegestaan. In het licht van wat bekend is over de positieve rol die kleinkinderen in het leven van grootouders kunnen spelen, wordt aan die laatsten daarmee  iets  heel wezenlijks onthouden: levensvreugde. Overigens aan kleinkinderen ook. Die worstelen, naarmate ze ouder worden, steeds vaker met vraagtekens omtrent de redenen voor de verstoting en het ontbreken van contact. Besluiten ze op een bepaald moment zelf toch contact met de verstoten ouder en grootouders te zoeken, dan is het gevolg vaak behalve verwarring ook veel boosheid op en conflict met de ouder die hen heeft weggehouden. Er is weinig pijnlijker dan de conclusie dat je een beeld van je (groot)ouder opgedrongen hebt gekregen, dat unfair blijkt. En dan te bedenken dat jaarlijks tussen de circa 16.000 tot 20.000 kinderen het contact met een van hun ouders na scheiding verliezen en een aanzienlijk  deel daarvan in een proces van (groot)ouderverstoting wordt getrokken en voor jaren vastgezet. De overheid, waaronder ook de Raad van State, gaat hierbij niet vrij uit. Die heeft formeel nog altijd het standunt dat grootouders geen toegangs- of omgangsrecht aangaande hun kleinkinderen hebben. Natuurlijk wens ik Donner en al die andere fair behandelde grootouders, alle geluk en goeds met hun kleinkinderen toe. Maar ik roep hen ook op om samenleving en wetgeving onder maximale druk te zetten dat geluk voor alle grootouders en kleinkinderen mogelijk te maken.

 

https://pixabay.com/service/license/

Over lafheid gesproken

Afgelopen maandag na een on-line overleg met een collega van Harvard waarmee ik een training geef aan Nederlandse universiteitsdocenten, vroeg ze, me Gelukkig Pasen wensend, of ik “christian” ben. Ik heb naar waarheid geantwoord dat ik weliswaar christelijk ben opgevoed maar eigenlijk niet goed meer weet wat ik ben. Een onzekerheid die in de Paasweek voelbaarder is dan anders. Waarschijnlijk omdat ik een groot liefhebber ben van de matthäus passion en omdat de bijbelverhalen rondom Pasen een waarachtigheid hebben die mij als mens en als praktizerend psycholoog diep treffen. Zoals de psychologie van het verraad (Judas), van het onrecht (Pilatus en de Joodse Hogepriesters), van de verloochening van je medemens (Petrus: ‘ik ken die mens die niet’), of van de weigering een ander in lijdensnood te helpen tenzij je daar toe gedwongen wordt (Simon van Cyrene). Maar wat me nog meer dan elk van deze aspecten afzonderlijk  bezighoudt, is dat ze gezamelijk de meest ongunstige menseljke geneigdheid vormen. Dat is lafheid. Verraad, verloochening, onrecht en het ontbreken van hulpvaardigheid zijn evenzovele symptomen van lafheid. Effect  daarvan is dat de ene mens of de ene groep mensen de andere in de steek of aan het lot overlaat uit gewin, egoisme, onverschilligheid of angst. Nog altijd staat mij op een pijnlijke manier bij, vooral als ik de matteus bijwoon, hoe ik me zelf ooit uit angst op zo’n manier gedroeg. Ik was uitgezonden door Wereld Gezondheids Organisatie (WHO) naar de Cambodjaanse vluchtelingenkampen op de grens van Thailand en het door Vietnam bezette Cambodja. Als vanuit die kampen door verzetgroeperingen s’nachts de Vietnamezen werden aangevallen, beantwoordden die dat de volgende dag met beschietingen op de kampen. De eerste keer dat mijn escorte en ik dat meemaakten, wisten we niet hoe snel we uit het betreffende kamp naar een veilige verzamelplaats buiten het kamp moesten komen we. Vrijwel voor onze ogen zagen we hoe een moeder en haar zoontje door het vuur werden getroffen. Ik herinner me het niet meer, maar volgens mijn escorte heb ik uit de jeep stappend en lijkbleek, lopen schelden en tieren en dingen geroepen als ‘dit is een volstrekt zinloze missie, ik blijf hier geen dag langer, ik geef mijn opdracht aan de WHO terug’. Dat ik dat niet heb gedaan, is voor het gevolg geweest van een gesprek dat ik s’avonds had met een lid van mijn team ter plaatse, een Cambodjaanse arts. “Je voelt je schuldig en laf doordat je je zelf in veiliheid heb gebracht en tegelijkertijd al die vluchtelingen in dodelijk gevaar achtergelaten. Als het goed is ben je daar ook boos over, woedend zelfs. Ook op jezelf. Gebruik die boosheid. Niet om opnieuw weg te rennen, dit keer naar de veiligheid van Genève. Maar juist om zoveel mogelijk te doen wat je hier wel kun doen”. Ik ben inderdaad gebleven en herhaaldelijk teruggekomen en heb besloten dat angst, dat lafheid, in mijn leven nooit het laatste woord mogen hebben. Kortom, Christelijk of niet, voor mij is de Paasboodschap: opstaan tegen of uit je angst.

 

 

Photo by Francesco Alberti on Unsplash

Leeftijd en liefde

Er zijn weinig dingen die zoveel indruk op mij maken als de bereidheid van mensen om vrijwel alles op te offeren voor een  liefde. Ooit werd aan een van onze ‘grote’ schrijvers, Bernlef, 73-jaar oud, gevraagd, wat hij nog van het leven zou willen. Zijn antwoord was ontroerend eenvoudig: “Een grote liefde”. Gevraagd wat hij daarvoor over zou hebben was zijn antwoord  gevaarlijk eenvoudig:”Alles”. Dat klinkt pathetisch of overdreven. En dat is het ook in de meest oorspronkelijke zin van het woord. De pathos, de hartstocht, heeft het hier voor het zeggen. Waar dat het geval is, ontstaat er bij veel mensen een gedrevenheid die sterker is dan enig andere. Ik heb een vriendin die ruim de tachtig is gepasseerd en al jaren weduwe. Zowel vóór, tijdens als na haar huwelijk heeft ze altijd gezocht naar die ene grote, alles verterende liefde. Die leek ze tenslotte gevonden te hebben in een relatie met de man van haar beste vriendin. Maar nauwelijks waren ze een relatie begonnen of hij overleed. Als ze nu over hem praat, dan vallen er uitdrukkingen als ‘me volkomen vrij bij hem voelen’, ‘hij hoefde mij maar aan te raken en ik was willoos verkocht’, ‘ik was in gedachten de hele godsganse dag met hem bezig’, ‘zijn stem alleen al riep  rillingen in mij op’.  Overdreven? Klef? Klinkt inderdaad zo. Toch was ze in haar werkzame leven een broodnuchtere, bijna boekhoudkundig denkende vrouw geweest. Niettemin zei ze altijd bereid te zijn geweest voor een grote liefde alles op te offeren. Ik geloof haar. Ze vertelde me onlangs nog altíjd bereid te zijn alles in haar leven op te offeren om nog eens zo’n liefde te beleven. Ik geloof haar. Maar ze vertelde ook dat ze zich schaamt zoiets uit te spreken. En dat geloof ik helemaal. Want eigenlijk past het niet langer om als je in een oud lichaam rondloopt nog zulke verlangens te hebben. Al helemaal niet, zegt zíj, als je vrouw bent. Ze zegt daarom een zekere boosheid op de natuur te voelen die je zulke streken levert: je lichaam laten aftakelen en onaantrekkelijk maken en tegelijkertijd je liefdesverlangen springlevend houden. Haar boosheid neemt soms de vorm aan van jaloezie op jongere mensen, de twintigers die met hun nog mooie rijpe lichamen voor liefdeservaringen verkiesbaar zijn waarvoor zij allang geen kandidate meer is. Een enkele keer, als ze op een (familie)feest is waar gedanst wordt, probeert ze even aan haar verlangen toe te geven door,  als ze dat onopvallend kan regisseren, te dansen met een jongere aantrekkelijke man. Maar eenmaal op de dansvloer kijkt ze als een hoofdschuddende toeschouwer naar zichzelf. Ik vroeg haar laatst of ze denkt dat veel oudere mensen  met hetzelfde innerlijke conflict worstelen. “Weet ik wel zeker”, was haar antwoord. “En ik weet ook wel zeker”, voegde ze er aan toe, “dat veel oudere mensen eerder aftakelen of doodgaan omdat er geen grote liefde meer voor ze in het verschiet ligt. Wat een rotstreek van de natuur eigenlijk!”