2021. Onnodig bezorgd?

Nauwelijks ben ik een zebrapad in mijn wijk overgestoken of er komen twee meisjes op me af. “Meneer, mogen wij u interviewen?” Ik knik. En dan, blijkbaar weten ze dat ik hier woon, “wat voor cijfer geeft u de wijk?” “Een acht”, zeg ik. Er volgen nog enkele vragen over hoe schoon de wijk is, wie daar voor verantwoordelijk is en, prikkelend, “raapt u zelf wel eens rommel van straat op?” “Zelden”, luidt mijn antwoord ietwat beschaamd. Mijn weg vervolgend, realiseer ik me dat ik dat eerder wel regelmatig deed, maar sinds corona nauwelijks meer. Wordt het oppakken van lege blikjes of papierrommel nu onbewust door mij als riskanter ervaren? In gedachten zie ik een lijst van houdings- en gedragsveranderingen voorbijkomen die corona heeft teweeggebracht. Als iemand een jaar geleden had voorspeld dat ik eind 2020 door de overheid zou laten bepalen wie ik nog wel en wie niet mag aanraken, omhelzen of kussen,  hoeveel mensen ik thuis mag ontvangen, op welke afstand ik anderen moet houden, waar ik wel en niet en met wie boodschappen mag doen, dat ik in publieke ruimtes een mondmasker op moet en dat ik regelmatig de kinderen thuis moet houden om ze daar zelf onderwijs te geven, dan zou ik diegene voor doorgedraaide futuroloog hebben uitgemaakt. Terwijl dit nog maar een klein deel van nieuwe werkelijkheden is waaraan wij in nog geen jaar tijd  de zeggenschap over de invulling van ons dagelijks leven uit handen hebben gegeven. Dat is misschien ook wel het meest opmerkelijke aan het hele proces: onze volgzaamheid. Natuurlijk, er zijn er ook opstandigen. Maar de overgrote meerderheid heeft de houding: ‘doe maar overheid, pak het maar streng aan en geef iedereen flink op zijn of haar lazer die zich niet aan de bevelen houdt”. Wat er psychologisch blijkbaar is gebeurd, is dat we onder dreiging van doodsangst ons van een onderhandelingshuishouding een bevelshuishouding hebben laten binnenvoeren en een groot deel van onze handelingsvrijheid hebben ingeleverd in de hoop op veiligheid. In crisissituaties, zo blijkt uit onderzoek, is het laten overnemen van de verantwoordelijkheid voor de inrichting van je dagelijks leven door anderen, inderdaad vaak een effectieve aanpak. Maar wel zo kort mogelijk. Een half jaar tot een jaar is in mijn ervaring in vluchtelingenkampen en met mensen in suicidale crises, vaak te lang en risicovol. Want vrijheidsbeperking creert na enige tijd zijn eigen verzet.  Dat kan ook nu gebeuren, als de vaccinatie-operatie niet de grote redding blijkt of veel langer duurt dan waarop gehoopt. Ik sluit niet uit dat er dan een bitter gevecht zal losbarsten om ingeleverde vrijheden terug te veroveren. Een risico dat nu vooral reeel is omdat de tijdelijke bevelvoerder over ons dagelijks leven, het kabinet, zijn macht door de verkiezingen kan kwijtraken. En omdat het morele gezag van de overheid als totaal verdampt door de Toeslagenaffaire.  Een nieuwjaar, een nieuwe chaos? Ik ben er niet gerust op. Maar hopelijk bewijst 2021 dat ik me weer eens onnodig zorgen maak.

 

 

Photo by Moritz Knöringer on Unsplash

Blijf naief

De laatste tijd, mogelijk vanwege de naderende vaccinatie, krijg ik van lezers steeds vaker de vraag voorgelegd of ik de overheid vertrouw voor wat betreft het beleid, de informatie en de maatregelen aangaande corona. Mijn antwoord is steeds geweest en nog, dat ik besluit te vertrouwen. Sommigen vinden dat naief van me. Ik zal dat niet ontkennen. Tenminste niet als we het hebben over naief in de meest oorspronkelijke zin van dat woord, namelijk ‘natuurlijk’ of ‘van nature zo geneigd’. In die zin zijn de meeste mensen (gelukkig) naief, wat verklaart waarom de meerderheid van ons de corona-maatregelen volgt, inclusief het kapjes dragen. Maar ons naieve vertrouwen is een kwetsbaar en kostbaar goed. Kwetsbaar omdat het moet blijken, het heeft bewijs nodig. En kostbaar omdat vertrouwen de lijm van de samenleving is. En wel een twee-componentenlijm. Als je iemand vertrouwt, dan schrijf je hem of haar goede intenties toe. Hij of zij bedoelt het goed, zeg maar. Maar dat is soms wel, soms ook niet voldoende om iemand je vertrouwen te schenken. Het hangt af van zijn of haar rol in je leven. Je kunt een vriend veel vergeven en blijven vertrouwen hoewel ie fouten maakt, omdat zijn bedoelingen goed zijn. Maar goede intenties zijn niet voldoende om iemand als huisarts of minister-president te vertrouwen. Die moeten behalve goede intenties ook de nodige competenties hebben. En precies daar zit ‘m op het ogenblik de kneep. De meesten van ons twijfelen niet aan de goede intenties van Kabinet, RIVM en OMT. Wat dat betreft is er vertrouwen. Maar twijfel of gebrek aan vertrouwen is er wel degelijk wat betreft hun competentie aangaande het nemen van effectieve maatregelen. Zij roepen dan wel dat als iedereen zich aan hun maatregelen zou houden, het virus bedwongen zou zijn. Maar hoe hard is het bewijs daarvoor? Wat weten we bijvoorbeeld  exact over het percentage besmettingen dat wordt voorkomen als we ons allemaal aan de voorgeschreven onderlinge afstand houden. En welke afstand moet dat dan zijn? 1 meter zoals in sommige landen? Of 2 zoals in andere? Of 1.50 zoals hier? Of maakt dat niet uit? Of neem mondkapjes. Harde feiten over hun besmettingsreductie ontbreken. Waarom dan toch opgelegd? Nooit geschoten is altijd mis is wat dat betreft een weinig competente of vertrouwen wekkende uitleg. Terwijl het toch niet zo moeilijk is, dames en heren beleidsmakers, uit te leggen waarom bijvoorbeeld mondkapjes ook emotioneel en sociaal groot verschil kunnen maken. Zoals een voetballer een kruis kan slaan vlak voor hij het veld opgaat en daardoor meer vertrouwen heeft in een goede afloop, zo is ook het opzetten van een mondkapje in belangrijke mate (overigens niet alleen) een vertrouwensritueel. Je stelt er jezelf geruster mee, en toont zichtbaar aan anderen dat je de gezamenlijke strijd tegen het virus serieus neemt. Hetzelfde geldt voor afstand houden of drukte vermijden. Je toont daarmee goede intenties en voedt zo vertrouwen. En vertrouwen is ons belangrijkste sociale vaccin. Ja dus, ik besluit vooralsnog naief te blijven.

Iemand als Sonja

Afgelopen dinsdagavond circa elf uur loop ik, alvorens naar bed te gaan, nog even de huiskamer in. De televisie staat aan en ik val in een interview met Sonja Barend, de ongekroonde koningin van de Talkshow. Ze is ouder geworden, 80 inmiddels, maar voor mij kwa uitdrukking, stem en wijze van spreken nog altijd dezelfde sympathieke en rechtvaardige vrouw. Laat ik uitleggen waarom. Eind 1982.  Het Parool publiceert een column van de schrijver Boudewijn Buch, waarin deze beweert dat als je het leven niet meer aan kan en dood wil, je een afspraak met mij kan maken en ik een cocktail voor je klaar zet om dat te realiseren. Tot mijn verbijstering namen nogal wat mensen dat serieus. Mijn huisgenoten en ik konden de volgende dagen de telefoon niet meer opnemen zonder met levensbeeindigingsverzoeken van vaak wanhopige mensen geconfronteerd te worden. Mijn verbijstering sloeg daarom om in woede en de eis aan het Parool te rectificeren. Dat werd geweigerd. Waarop familieleden en collega’s aandrongen op een kort geding. Ik weigerde dat. Ik had/heb geen enkele fiducie in het rechtssysteem op dit punt. Maar na heftige discussies ging ik overstag. Op 13 januari 1983 diende dat geding en zoals ik al ‘wist’, ik verloor. Woedend, zowel op mijn ‘adviseurs’ als het systeem, sloot ik me op in mijn kamer en maakte me onbereikbaar. Totdat vriend en collega Piet Vroon en mijn vrouw voldoende reden vonden in het volgende om toch bij mij binnen te dringen: “Sonja Barend is aan de telefoon en wil jou in haar programma”. Mijn reactie: ‘rot op, ik wil niks meer met de media te maken hebben, punt uit’. Niet voor hen. Ze hebben me zowat naar de telefoon gesleept. Daar vertelde Sonja mij dat ook zij het een onterecht vonnis vond. Een rechter die  zegt dat het niet waar is wat Buch beweert maar dat de doorsnee lezer dat heus wel snapt. Velen met doodswensen dus niet. Sonja bood mij een kwartier alleen aan tafel om mijn verhaal te doen.  Maar toen ik in de studio kwam, bleek dat ook Buch aan tafel was genodigd. Waarop ik laaiend weg liep. Het was Sonja zelf die me terughaalde. Met excuses en de  toezegging dat Buch pas na mijn kwartier zou aanzitten. Ik heb, volgens de  overheersende nabeschouwingen, in grote woede korte metten met hem gemaakt. Kort daarop schreef een juristenblad  dat je het dus blijkbaar zo moet aanpakken als je ten onrechte door de media wordt neergezet en rectificatie wordt geweigerd: eis dan in kort geding toch rectificatie,  ga er daarbij vanuit dat je dat met boter en suiker gegarandeerd verliest, maar benut alle aandacht erom heen om je juridische verlies in een publieke overwinning om te zetten. Gesuggereerd werd zelfs dat ik het tevoren allemaal zo geplant had. Absolute onzin natuurlijk. Ik weet zelf maar al te goed dat ik  deze afloop aan de toevallige samenloop van drie ‘dingen’ te danken heb gehad: woede, geluk en iemand als Sonja.

 

 

Foto (C) Anefo

Zo’n belangrijk verschil

‘Wie heeft een belangrijk verschil in je leven gemaakt en heb je haar of hem dat ooit gezegd?’ Misschien kwam het doordat wij nog jong waren, mijn medestudenten en ik in de psychotherapie-opleiding, niemand ouder van 25 jaar, maar geen van ons kon op die vraag van onze opleider oprecht ‘ja’ antwoorden. Waarop hij daarvan een opdracht maakte. ‘Kies iemand die een belangrijke positieve invloed op je leven heeft gehad en misschien nog heeft en schrijf die een brief waarin je laat weten wat die persoon voor je betekent of betekend heeft en waarom dat zo belangrijk voor je (geweest) is. Lever die brief persoonlijk af, dus niet per post, fax of email, en lees ‘m hem of haar hardop voor”. “Uit onderzoek blijkt”, voegde hij eraan toe “dat dit een van de meest gelukkigmakende ‘dingen‘ is die je kunt doen, zowel jegens die ander als jezelf. Wat bewerkstelligt is de combinatie van eerst nadenken over wie, dan over het wat, vervolgens over het hoe en tenslotte het delen van dit alles met die ander”. Ik heb inderdaad zo’n brief geschreven, gebracht en voorgelezen. Aan een veel oudere collega-vriend. Hij had zich een tijdlang als een vader over mij ontfermd in een periode dat de relatie met mijn ‘eigen’ vader uiterst problematisch was. Die bedankbrief heeft onze vriendschap voor altijd bezegeld, tot aan zijn dood toe. Hoe lang werkend zo’n openlijke dankbetuiging kan zijn, of het nu in woorden of beelden gebeurt, heb ik ooit zelf op de volgende verrassende manier ervaren. Jarenlang trainde ik in China universitaire docenten in zogenoemd interactief onderwijs. In een training had ik ooit een docent, zijn specialismen waren muziekleer en kunstgeschiedenis, die aanvankelijk grote moeite had met de cursusopdrachten en steeds zeer gespannen en faalangstig was. Reden voor mij om in de avonduren extra oefensessies aan hem te besteden. Dat had effect. Toch liet hij de laatste cursusdag en de afscheidssessie verstek gaan. Zonder bericht. Ik was daar geirriteerd over en vond het ondankbaar. Na de afscheidsessie met de overige deelnemers liep de decaan met mij naar de uitgang, waar een taxi naar de luchthaven stond te wachten. En toen.Terwijl de schuifdeuren open gingen en ik naar buiten stapte, begon op het grasveld tegenover de ingang opeens een orkest te spelen. Terwijl ik verbouwereerd stond te kijken naar die tientallen musici daarbuiten zei de decaan: “That’s for you, our thank you”. Er schoot een golf van emoties door me heen. Helemaal toen hij eraan toevoegde dat die bewuste docent afwezig was geweest om de tijd te hebben dit muzikaal ‘Thank you’ voor mij te componeren en met leden van het universiteitsorkest in te oefenen. Toen even later de taxi met mij achterin het terrein afreed, speelde het orkest nog steeds. En ik had nog steeds tranen in mijn ogen. Terugdenkend heb ik dat soms nog een beetje. Want dat is wat de herinnering aan openlijke, oprechte  dankbetuigingen met je kunnen doen: je blijven ontroeren.

 

 

Photo by jules a. on Unsplash

Dank je zeggen

De herkomst of etymologie van woorden heeft altijd mijn belangstelling gehad. Omdat ik geloof, dat etymologie vooral ook psychologie is. Neem het woord ‘dank’, afkomstig van het oud-nederlandse ‘danc’. De oorspronkelijke betekenissen daarvan zijn  ‘gedachte’ en ‘wil’. Iemand dankbaarheid tonen, – ‘baar’ is oorspronkelijk zoiets als ‘dragen’ of ‘brengen’ -, betekent daarmee iemand laten weten dat je aan hem of haar denkt als iemand die jou iets goeds gebracht heeft, iets dat je graag wilt. Uit psychologisch onderzoek blijkt dat dankbaarheid tonen in deze zin van grote betekenis is. Voor je eigen welbevinden en gezondheid, voor die van degenen jegens wie je je dankbaar toont, alsook voor de gemeenschap of samenleving. Vandaar dat sommige culturen een feestdag kennen waarin wederzijds dankbaarheid tonen centraal staan. Zoals Thanksgiving Day in de VS en Canada, dat jaarlijks op de vierde donderdag van November (nu de 26ste) wordt gevierd. Oorspronkelijk een feestdag uit de tijd van de Pelgrim Fathers begin van de 17de eeuw waarin God dank werd gezegd voor de oogst, is het nu vooral een dag in het teken van de tussenmenselijke dankbaarheid. In de tijd dat ik in New York in opleiding was tot psychotherapeut heb ik een Thanksgiving meebeleefd thuis bij mijn opleider en supervisor, Albert Ellis, grondlegger van de cognitieve (gedrags-)therapie. Het was een bizondere en ontroerende ervaring. Op een gegeven moment bedankte ik hem voor zijn acceptatie van mij als opleideling, voor zijn deskundigheid en indrukwekkende voorbeelden in het helpen van mensen met ernstige psychische problemen en voor het feit dat ik hem minstens zozeer als vriend dan als docent ervoer. Waarop hij tot mijn verbazing reageerde met mij te bedanken voor het feit dat ik zijn leerling wilde zijn en dat ik daarvoor alle die moeite had genomen om naar New York te komen en er een tijdlang te wonen en werken. Maar wat me vooral ontroerde was dat hij mij uitdrukkelijk vroeg mijn vrouw, die hij toen nog niet ontmoet had, namens hem te bedanken voor het feit dat ze me daarin voluit steunde. ‘Zonder haar zou je hier niet zijn, denk ik’, zei hij. Ik heb haar die dankbetuiging natuurlijk overgebracht. Ze hebben elkaar later heel goed leren kennen en zeer waarderen. Ik denk dat de basis daarvoor die Thanksgiving is gelegd. Toen hij enkele jaren later bij ons verbleef en ik hem daaraan herinnerde, reageerde hij met iets dat diep in mijn geheugen gegrifd is geraakt: “Er is een eenvoudige manier om deze houding, dit gevoel van basale dankbaarheid te ontwikkelen en onderhouden. Dat is door aan het eind van iedere dag even stil te staan bij het beantwoorden van deze vraag: Wie ben ik voor een ontmoeting, bijdrage, hulp of uitlating vandaag dankbaar? En laat hem of haar dat nog diezelfde dag of uiterlijk de volgende weten”. Hoogste tijd overigens dat wij ook hier jaarlijks een Thanksgiving dag afspreken. En laten we daar alvast een begin meemaken door de 26ste tenminste drie dankbetuigingen  uit te sturen.

Je belangrijkste interview

‘Toen ik mijn vader belde om hem te vragen of hij zich door mij over zijn leven wilde laten interviewen, was ik behoorlijk zenuwachtig. Ik had eigenlijk gedacht dat hij het maar een vreemd verzoek zou vinden, en er niet aan zou willen. Maar tot mijn verbazing reageerde hij heel positief. Alsof hij erop had zitten wachten tot iemand hem eindelijk eens zou vragen zijn verhaal te vertellen.’ Onlangs heb ik de laatste hand gelegd aan een boekje,  getiteld In gesprek met je ouders. Handleiding voor je belangrijkste interview, waaruit dit citaat. Het is de neerslag van talloze reacties van lezers op twee columns en een zaterdagbijlage in deze krant over betekenis en belang van het leren kennen van de levensloop van je ouders. Het daarin gepresenteerde interviewschema is de afgelopen maanden door velen opgevraagd, gebruikt en van commentaar, suggesties of ervaringen voorzien. Voor mij reden het schema aan te passen en een overzicht samen te stellen van de naar mijn oordeel meest zinvolle aanbevelingen en meest indrukwekkende ervaringen. Zo heeft me getroffen hoezeer ouders het waarderen als ze door een volwassen kind voor een levensloopgesprek worden uitgenodigd. Zoals de vader hierboven. Getroffen heeft me ook het grote aantal oudere ouders dat het interviewschema heeft opgevraagd om aan een volwassen kind te vragen met hen zo’n levensloopgesprek hen te voeren. Uitdrukking van een diepgevoeld verlangen door hun kind(eren) beter gekend te worden. Die blijken daartoe niet altijd onmiddellijk te motiveren, maar juist de beschikbaarheid van een vragenschema helpt hen nogal eens over de drempel. Sommige ouders besluiten daar niet op te wachten en aan de hand van de interviewvragen hun levensloop-relaas alvast zelf op te schrijven en hun kind(eren) op de beschikbaarheid daarvan te wijzen. Dat zelf uitschrijven blijkt dikwijls een therapeutisch-nuttige ervaring. Een ouder: ‘Al schrijvende heb ik mezelf beter leren kennen’.

Diep getroffen ben ik ook door degenen die bedacht hebben dat het interview ook helpend kan zijn in andere dan ouder-kind relaties. Zo besloot een vrijwilligster in een verzorgingstehuis een mevrouw (89) die ze al enkele jaren had begeleid maar maandenlang door de corona-maatregelen niet had mogen zien, te interviewen. Ze schrijft daarover: ‘Zij mocht nu eindelijk naar buiten, maar niemand mocht haar nog binnen opzoeken. Ik zag een vrouw die ik niet meer kende van vóór die tijd. Ze liep gebogen achter haar rollator, haar haren waren al vele weken niet meer gekapt, haar motoriek liet te wensen over. Ze liep  langzamer en was heel onzeker.  Maar tijdens het interview veranderde haar uitstraling totaal. Niet alleen door de aandacht die ze nu kreeg, maar vooral door het zelf kunnen vertellen over haar leven, kwam ze in een andere, vroegere tijd, háár tijd, terecht. Kortom: ik zag een vrouw die aan de hand van het interview zich waardiger en zekerder ging voelen”. Ik herhaal het daarom nog maar eens: ‘ga naar huis, interview je ouders. En waar het past in je (vrijwilligers)werk, graag ook een of meer andere ouderen’.

Meer informatie kunt u vinden op: https://www.karakteruitgevers.nl/boeken/_In_gesprek_met_je_ouders.html

 

 

Photo by Mathias Konrath on Unsplash

Niet zo somber

Ik denk er nog wel eens aan terug als ik na een zorgelijke dag of een lastige klus in de auto terug naar huis rijd. Ooit stond er langs mijn route een billboard, ik geloof van een bank, met daarop in reuzeletters deze tekst: Niet zo somber En inderdaad, het therapeutisch effect was onmiskenbaar. Tenminste als ik de oproep overnam en ‘m in mezelf enkele keren herhaalde. Alsof er even een steen van mijn gemoed werd gelicht waardoor er ruimte kwam voor opwekkendere gevoelens en gedachten. Wat is dat eigenlijk voor proces waardoor een spreuk als ‘Niet zo somber’ zo’n verlichtend effect kan hebben? En zou het  door een volgende, minder opwekkende boodschap eenvoudigweg weer teniet gedaan kunnen worden? Stel dat verderop langs mijn route nog een billboard had gestaan maar deze keer met daarop de tekst: Maar het ergste moet nog komen! Als ik dat fluisterend in mezelf herhaald zou hebben, dan had dat, vrees ik toch, mijn eerdere zorgelijke of sombere stemming niet alleen doen terugkeren maar waarschijnlijk verergerd. Terug naar vandaag. Ik overdrijf niet als ik beweer dat wij, en ik bedoel niet alleen Nederland maar zo’n beetje de hele wereld, inmiddels de Godsganse dag bezig zijn routes te zoeken om zover mogelijk bij Covid-19 weg te komen. Maar we weten niet goed welke te kiezen want komen onderweg alsmaar nu eens het eerste dan weer het tweede billboard tegen. Neem de journaals en late avondpraatprogramma’s op televisie. Ze gaan al maanden lang voornamelijk over Covid. De overige onderwerpen hangen er voortdurend voor jandoedel bij. En de uitspraken die daarin worden gedaan door ‘leken’ en wetenschappers komen vaak niet boven het niveau van die Billboardteksten uit. Dat valt ‘leken’ nog wel te vergeven. Maar wetenschappers niet. Die horen geen uitspraken te doen over wat wij horen te voelen, denken, of doen. Dat is of aan ons zelf of aan de politiek. Wetenschappers dienen zich te beperken tot wat (gevonden) is. En daarbij duidelijk te maken dat de wetenschap  voornamelijk tussentijdse rapporten uitbrengt, geen eindrapporten. Veel aanvankelijk aanvaarde wetenschappelijke ‘feiten’ blijken beperkt houdbaar. Weliswaar meestal niet zo kort als veel levensmiddelen maar toch. Voorbeeld. Een groep artsen, gespecialiseerd in leverziektes, vroeg aan een groep experts op hun gebied om ruim 500 wetenschappelijke publicaties, verschenen over de afgelopen 50 jaar, te beoordelen. Was de inhoud ervan nog altijd feitelijk juist dan wel verouderd of onjuist gebleken? Wat bleek? De helft van de medisch-wetenschappelijke kennis over deze ziektes bleek binnen 45 jaar te zijn verouderd dan wel aantoonbaar onjuist. Beperkte houdbaarheid van ‘feiten’ is ook vastgesteld in andere medische specialismen en, toegegeven, ook in de psychologie. Dan nog dit. Gezondheid is afhankelijk van tal van factoren. Dus  moet gezondheidsvoorlichting bestaan uit houdbare uitkomsten van behalve de medisch-biologische ook zoveel mogelijk andere wetenschappen. Ik ben in ieder geval niet zo somber om te veronderstellen dat toen God, of wie dan ook, de mens schiep, hij of zij enkel in medisch-biologische-virologische termen dacht.

 

 

 

Photo by Pablo Varela on Unsplash

Wijsheiddonoren

Mijn moeder was een zeer gelovige vrouw, gehecht aan de tradities en vieringen van zon- en hoogtijdagen in de Katholieke kerk, zoals Kerstmis, Pasen, Pinksteren, Allerheiligen, Allerzielen. Zij verlangde dat haar kinderen vanaf circa 8 jaar daaraan deelnamen. Ik ervoer dat als normaal en met Kerstmis en Pasen zelfs als leuk. Maar dat gold niet voor Allerzielen, jaarlijks op 2 november, de dag na Allerheiligen. Allerzielen had voor mij iets bedreigends, duisters bijna. Volgens mijn moeder en de Kerkleer was het de dag om te bidden voor de doden. Ik had als achtjarige  nog nooit een dode gezien of een overlijden meegemaakt en geen idee hoe me dat bidden voor de doden voor te stellen. Ze maakte dat, onbedoeld, allemaal nog wat dreigender door te vertellen dat bidden op die dag beslissend kon zijn voor degenen die in het voorafgaande jaar waren gestorven en in het vagevuur, een soort van wachtkamer voor de hemel, terechtgekomen. Ons bidden, een soort van smeekbedes ten gunste van hen aan God, kon hen net het laatste zetje geven om aan de hel te ontsnappen en in de hemel te komen. Ik weet nog dat ik mijn moeder een keer heb gevraagd hoe je nou kon weten of dat gelukt was, iemand de hemel in te bidden. Daarop antwoordde ze, heel strategisch realiseer ik me nu, dat je dat niet kon weten. Maar dat je juist daarom  voor alle, dus ook voor de voor  jou onbekende doden, zo aandachtig mogelijk moest bidden. Ik vond het maar een verwarrende verantwoordelijkheid. Dat bidden heb ik, met excuus aan mijn als gevolg van een dramatisch ongeval veel te vroeg overleden moeder, al decennia geleden opgegeven. Maar ik sta, ik denk als gevolg van haar vroegkinderlijke inprenting, op 2 november meestal wel een tijdlang  bij haar stil, fantaseer wat we samen hadden kunnen ervaren als zij ook die 20-25 jaar meer had gekregen die haar zusters wel mochten leven. Er is nog altijd veel dat ik haar wil vragen, met haar bespreken, haar vertellen. Denkend aan haar komen die dag vaak ook andere overleden familieleden, vrienden, leermeesters in mijn verbeelding voorbij. En daarmee het besef, niet zelden een verdrietig gemis-besef, dat relaties nooit af zijn. Maar ook dat ze na de dood nog een bron van inspiratie kunnen zijn. Ik heb er een gewoonte van gemaakt me regelmatig te herinneren en op te schrijven wat ik van overleden dierbaren heb geleerd of meegemaakt dat ik graag wil vasthouden. Want hoe gek toch dat wij onze doden wel zien als potentiele orgaandonoren maar zelden als wijsheidsdonoren. Ik werd me dat weer eens bewust toen onlangs een buurman en goede vriend overleed. Hij heeft zijn nabestaanden onder andere deze wijsheid gedoneerd: ‘Het gaat in je leven vóór alles om jouw antwoord op deze drie vragen: Waar geloof je in? Waar moet je voor vechten? En waar moet je tegen vechten? Volgende week maandag, 2 november, wil ik het daar weer eens met hem over hebben.

 

Een kapje voor de koning

Ik weet niet meer precies wanneer het was, maar ooit had Radio Friesland een rubriek op zondag waarin een buiten-Fries – iemand in Friesland geboren en getogen maar elders wonend en werkend –  in Leeuwarden werd geinterviewd. Zo ook ik. De eerste vraag van de interviewer was natuurlijk wat ik nog met Friesland had. Ik vertelde dat ik altijd trouw de verrichtingen van Sportclub Heerenveen volg, mijn favoriete voetbalclub. Waarop de vraag kwam hoe ik vond, het was maart, dat ze het deden dat seizoen. Ik antwoordde dat de prestaties sterk wisselend waren. Thuis wonnen ze bijna altijd maar uit verloren ze meestal. “Maar die jongens beschikken  uit en thuis over dezelfde talenten, dus heeft Foppe (Foppe de Haan was toen trainer) een psychologisch probleem.” Terug in Leiden s’avonds gaat direct na het NOS-journaal de telefoon.  Ik neem op. “Goeienavond, u spreekt met mevrouw de Haan. Hier hebt u mijn man”. Tot mijn verrassing, ik herken hem meteen aan zijn stem, krijg ik Foppe aan de telefoon. ‘Mijn vrouw”, zo begint hij, “luisterde vanmiddag, ik was in het stadion, naar het interview met jou. Volgens jou, begrijp ik, heb ik een psychologisch probleem omdat wij dit seizoen thuis meestal winnen en uit meestal verliezen. Dus ik zou zeggen, Diekstra, als jij het dan zo goed weet, kom eens langs en help ons dat oplossen”. Ik ben inderdaad langs geweest. Ik zeg niet dat het daaraan ligt, maar als ik me goed herinner ging het in de resterende uitwedstrijden beter en eindigden ze dat jaar relatief hoog. Ik zeg wel – hij heeft dat zelf later in lezingen bevestigd – dat hij enthousiast was over de zogenoemde 5G-methode[1]. Die methode is gebaseerd op het gegeven dat de belangrijkste gesprekken die wij in ons leven voeren de gesprekken met ons zelf zijn. Anderen kunnen ons nog zulke nuttige adviezen of instructies geven, zolang we daar geen adviezen of instructies aan ons zelf van maken, halen ze weinig uit. Ik vroeg Foppe onder andere wat het laatste is dat hij wil dat er gebeurt in de kleedkamer voordat zijn spelers na rust weer het veld op gaan. Zijn antwoord was dat ze nog een keer goed naar zijn instructies luisteren. Ik antwoordde dat dit psychologisch niet handig is. Dat het effectiever is hen te vragen in hun eigen woorden te herhalen wat zij van zijn instructies begrepen hebben. En pas als dat klopt met wat hij bedoelt, ze de wei in te sturen. Want alleen instructies die tot zelfinstructies worden gemaakt zijn duurzaam effectieve instructies. ‘Mark Rutte, neem jij dat ook als leidraad. Ons instrueren ‘Houd afstand’, ‘Was je handen’, ‘Vermijd grote groepen’ enz. is alleen effectief als wij daar instructies aan onszelf van maken: ‘Ik houd afstand’ ‘ik was mijn handen’, ‘ik vermijd grote groepen’. Help ons daarbij. Bijvoorbeeld, geef iedereen, dus ook de koning, een pet of mondkapje waarop zulke zelfinstructies groot afgedrukt staan,. Op die manier houden we niet alleen ons zelf maar ook elkaar aanwijsbaar bij de les.

 

 

Photo by Mitya Ivanov on Unsplash

[1] Zie Diekstra, RFW. Ip kan denken/voelen wat ik wil. 30ste druk 2019. Amsterdam: uitgeverij Pearson