Oprecht conflict? Ga ervoor!

In de jaarlijkse eindexamenperiode gaan mijn gedachten soms  terug naar de tijd dat ik zelf eindexamen deed. Dat was geen gemakkelijke periode. Voor mij niet, voor mijn ouders evenmin. Niet vanwege het examen op zich. Ik werd gewoon verondersteld dat te halen. Maar vanwege het grote, conflictueuze maar oprechte geschil tussen hen en mij aangaande wat daarna? Zij wilden per se dat ik bij hen in de zaak kwam werken, mijn ouders runden twee  textielzaken. Ik wilde dat per se niet. Ik wilde psychologie studeren. Met name mijn vader vond dat helemaal niks. Psycholoog was volgens hem geen soort van beroep waar ook nog eens geen droog stuk brood mee te verdienen viel. Hij weigerde dan ook per se voor mijn psychologie-studie te betalen. Wat wel nodig was. Ik kreeg geen studiebeurs  omdat, zo was de regeling in mijn tijd, ouders boven een bepaald inkomen verondersteld werden een universitaire studie voor hun kind zelf te betalen. Het gevolg in die na-examen zomermaanden laat zich raden. Spanningen in huis, verwijten over en weer, en vooral wederzijdse vermijding.  Kortom een beroerde sfeer. Omdat ik toch wat geld nodig had en dat zelf moest verdienen, sprong ik soms toch bij in  de zaak. Maar juist dat drukte me nog heftiger met de neus op het feit dat ik daarin mijn toekomst absoluut niet zag zitten. Totdat, iedereen werd steeds ongelukkiger van deze situatie, mijn ouders met een verrassend compromis kwamen, waarvan ik tot vandaag de dag niet weet of ze dat zelf bedacht hebben of iemand ze dat heeft ingefluisterd. Doet er ook niet toe. Het compromis was dat ik zou moeten bewijzen geschikt te zijn voor het werk in de psychologie door een jaar in een psychiatrische inrichting te werken. Pas als degenen die daar mijn leidinggevenden waren en de psycholoog ter plaatse oordeelden dat ik dat mogelijk wel was, mocht ik alsnog op hun kosten psychologie studeren. Hoewel ik absoluut nog geen idee had van wat een jaar in een inrichting als leerling-psychiatrisch verpleegkundige zou inhouden, was ik hen als een kind zo dankbaar  dat ik het voorstel met beide handen aangreep. Het werd voor mij, als 17-18 jarige, niet alleen een bizonder leerzaam en vormend jaar. Het bevestigde me ook in wat niets anders had kunnen doen: in mijn overtuiging dat mijn toekomst in de psychologie moest liggen. Na dat jaar ging ik inderdaad aan de universiteit psychologie studeren en werkte ieder jaar in de zomermaanden bij als hulp-nachtverpleegkundige in verschillende psychiatrische (crisis)centra. Toen ik later tijdens mijn opleiding tot psychotherapeut in New York dit gebeuren ooit met mijn opleider deelde, trok hij vijf conclusies die ik sindsdien regelmatig aan jongeren in mijn omgeving doorgeef. (1) Leef voor jezelf, niet voor de verwachtingen van anderen. (2) begrijp wat je gelukkig maakt en ga dat meer doen. (3) word ergens een expert in en deel je kennis want (4) streven ergens goed in te zijn  maakt je enthousiast en heeft een positief effect op anderen. En oh ja (5) ga oprechte conflicten nooit uit de weg.

 

 

 

Image by Gerd Altmann from Pixabay

 

Zelenski’s dresscode

In de nacht van 23 op 24 februari 2022 staan Russische troepen op het punt  Oekraine binnen te vallen of zijn daarmee al begonnen. Oekraine’s president Vladimir Zelenski, zodra daarover geinformeerd, belt onmiddellijk naar het Kremlin om president Putin te spreken.  Maar die houdt zich bij herhaling incommunicado. Erop gokkend dat de oorlog die hij begint maar niet zo wil noemen, hoogstens een paar dagen of weken zal duren en dat Zelenski die niet zal overleven. Niet als president en, hoopt Putin, hopelijk ook niet bij leven. Hoe kan een mens zich vergissen? De oorlog die van Putin geen oorlog mag heten, woedt inmiddels al anderhalf jaar. En de president die allang geen president meer had mogen zijn, zit steviger dan ooit in het zadel, wordt op handen gedragen door bijna zijn totale volk en is een alom bewonderde en gerespecteerde regeringsleider die door veel collega’s niet zelden onvoorwaardelijk wordt gesteund. Sterker nog, ze betitelen hem bij herhaling niet alleen als vechtend voor eigen land en volk, maar ook als voorvechter van  de centrale waarden van hun eigen naties en volkeren. Waarden die hij als zijn belangrijkste doelen kort na zijn inauguratie als president aldus verwoordde (let op de volgorde): “En dan zijn er de waarden, de waarden van integriteit en eerlijkheid, van goede manieren en tolerantie, van vrijheid en democratie, van respect voor de wet en privé eigendom, en van respect voor elkaar”. Grote woorden. Maar die bij hem inmiddels ook grote geloofwaardigheid hebben gekregen. Zo groot dat degenen die hem steunen hun lot in zekere zin zelfs in zijn handen lijken te leggen. Zoals de Amerikaanse president Joe Biden of onze eigen premier Mark Rutte. Met hun herhaalde aanbiedingen van omvangrijke materiele steun en morele uitspraken als: “Hoe dan ook, hij moet deze oorlog winnen want met hem staat ook onze wereld op het spel”. Maar kan hij die ook winnen? Hoelang houden Zelenski en de zijnen deze dramatisch ontwrichtende oorlogstoestand vol?  Ik meen dat zijn ‘dresscode’, zijn steevast groene legeroutfit, zijn allesomvattende antwoord daarop is: “Solidariteit met de manschappen aan het front, niet aflatende focus op de strijd die door hen en  alle gewone Oekrainers met hen, mij zelf inbegrepen, gevoerd en gewonnen zal worden. En deze oproep aan mijn keurig aangeklede collega’s tijdens bijeenkomsten van regeringsleiders: als je hier naast mij in vechttenue wilt staan, doet dat dan vooral ook op het slagveld”. Dresscode als wapen inderdaad. Mogelijk naar het voorbeeld van de Britse premier Winston Churchill die zich tijdens de 2de Wereldoorlog altijd op dezelfde manier als vóóroorlogs aan het publiek toonde, bolhoed op  en dikke sigaren paffend. Daarmee geruststellend de oorlog tot zijn ‘business as usual’, gewoon zijn  voornaamste taak en opgave van iedere dag, bestempelend. Zelenski gaat nog een stap verder. Hij bezweert pas dan zijn vechttenue voor ‘een net pak’ uit te trekken als oorlog voor Oekraine niet langer ‘usual’ is. Het toont de grote leider in deze kleine man. Ooit  acteur had hij in een TV-serie de rol van president. Die rol, zo blijkt nu, was hem altijd al op het lijf geschreven.

 

 

Wikimedia license info of photo

De ontdekking van de langzaamheid

Ooit moest ik steevast mijn auto meerdere keren in een parkeerplaats insteken alvorens ie goed stond.  Mijn zelfdiagnose was dat ik niet goed was in parkeren. Totdat ik het boek De Ontdekking van de Langzaamheid van de Hongaarse schrijver Sten Nadolny in handen kreeg. Nadolny beschrijft daarin de levensloop van een ‘langzame intelligentie’, te weten Sir John Franklin (1786-1847), bekroond Noordpool-onderzoeker. Franklin is zwaar op de hand en langzaam en heeft veel tijd nodig om dingen in zich op te nemen en te leren. Maar wat hij opneemt onthoudt hij beter en gebruikt hij slimmer dan de ‘sneldenkers’ om hem heen. En hij heeft een bizonder tijdsmotto: “wij moeten niet op de tijd passen, we moeten zorgen dat de tijd past”

Nadat ik weer eens onhandig had zitten inparkeren, kwam opeens de vraag bij mij op of ik daarvoor wel voldoende passende tijd neem. Ik besloot de eerstvolgende parkeeruitdaging, met een post-it op mijn binnenruit met Franklin’s tekst, langzamer en bewuster te doen. Tot mijn oprechte verbazing  zette ik de auto meteen goed neer. En dat doe ik sindsdien significant vaker dan tevoren. Sommigen zullen zeggen dat ik tegenwoordig meer ‘mindful’, aandachtiger, parkeer. Maar dat is maar een deel van de verklaring. Het grotere verhaal is dat een van de meest kenmerkende eigenschappen van onze huidige leefstijl is dat we voor veel dingen niet een pas­sen­de hoeveelheid tijd nemen­. Of anders gezegd, we doen ze niet langzaam genoeg. We staan s’morgens te snel op, rijden te snel naar ons werk, we eten te snel, drinken te snel, lezen te snel, denken te snel en spreken ons te snel uit. Kortom, we leven te snel. Onze excuses, als we gevraagd worden naar het waarom daarvan, komen meestal op hetzelfde neer: ‘er is ook altijd zoveel te doen’, ‘er komt ook zoveel op je af’, de wereld verandert ook zo snel’, ‘we hebben het ook zo druk’. Maar het inzicht dat er een verband is  tussen de snelheid waarmee we din­gen doen en de beleving en kwaliteit ervan, is een cruciale. Hoe sneller hoe minder we er aan beleven en hoe meer fouten we maken. En dus ook, hoe meer tijd we verspillen. Zo treffend uitgedrukt in deze wijsheid: “Haast dient meestal om minuten te sparen nadat uren verspild zijn’. Het omgekeerde blijkt ook waar: hoe nadenkender of opmerkzamer we dingen doen, hoe langzamer we ze (moeten!) doen en hoe rijker onze ervaring ervan. Natuurlijk  is het bepaald niet altijd even handig of vei­lig om eerst overal uitgebreid over te gaan naden­ken of bij stil gaan staan, voordat we tot actie overgaan. Maar er zijn ook een heleboel dingen waaraan we, juist door ze veel te snel, te onna­den­kend of onop­merk­zaam te doen, kwa­li­teit en genoegen ontne­men en de eventuele bedreiging die ze voor onze veiligheid gezond­heid, welbe­vin­den en relaties inhouden over het hoofd zien.

De moraal: wie slim is, is langzaam en wie nooit langzaam is, is niet slim.

 

 

Image by Antonika Chanel from Pixabay

Vrouw, pas op met hartstocht

Volgens de Duitse psychiater Joachim Bodamer, schrijver van de onvolprezen Psychologie van de Hedendaagse Man, hebben hechte vriendschap en een hechte liefdesrelatie twee ‘dingen’ gemeen. Allereerst een sterke betrokkenheid op de ander. Dat wil zeggen dat het wel en wee van de ander ons zeer ter harte gaat, en dat we ons inspannen om ‘wee’ weg te houden en ‘wel’ te bevorderen. Voorts vergen ze emotionele intimiteit, het delen van heel persoonlijke gedachten en gevoelens. Zowel positieve (vaak), maar indien nodig (soms) ook negatieve. Voor een goed begrip, betrokkenheid kan bestaan zonder intimiteit. Zoals wat (hopelijk) de chirurg kenmerkt bij wie je een moeilijke operatie moet ondergaan. Omgekeerd, er bestaat  ook intimiteit zonder betrokkenheid. Denk aan de zogenaamde persoonlijke diepte-interviews op radio en televisie waarbij de interviewer nu eens heel persoonlijk in de weer is met het levensleed van meneer A, dan weer even intiem met dat van mevrouw Z. Van liefde is ook hier (hopelijk) geen sprake, evenmin als van hechte vriendschap. Het interview zou immers aan geloofwaardigheid inboeten. Wat niet uitsluit dat het later de startplaats blijkt van een vriendschaps-, liefdes- of zelfs partnerrelatie.

Overigens speelt bij een (beginnende) partnerrelatie nog een derde factor een belangrijke rol, namelijk lichamelijke hartstocht, wederzijdse erotisch-seksuele lustgevoelens. Twee mensen, die sterk op elkaar betrokken zijn,  emotioneel intiem met elkaar zijn en duidelijk wederzijds hartstocht ervaren,  zijn ‘partners in full love’. Althans ‘for the time being’. Want het komt maar al te vaak voor, ik zie het niet zelden bij stellen die mij consulteren, dat een relatie bij nader onderzoek nog maar aan één in plaats van aan drie draden hangt en dat een of beide partners zichzelf of elkaar voor de gek houden door te doen alsof hartstocht of lust ongeveer hetzelfde is als liefde.

Hoewel vrouwen vaker liefdesromans lezen en Soap-achtige series kijken, weten we uit onderzoek dat mannen vaker hartstochtelijk bezeten raken – de bron van MeToo – van een vrouw dan omgekeerd en alleen al op grond daarvan een relatie of een huwelijk willen aangaan. Maar zolang er onvoldoende betrokkenheid en emotionele intimiteit is, blijft dat linke soep. Hartstocht of lust is nu eenmaal een egocentrische emotie. Bodamer: “De hartstochtelijk bezeten man wil de vrouw ‘nemen’, eerder en vaker dan dat hij zich aan haar geeft”. In zijn roman Het Proces schildert Franz Kafka meedogenloos het portret van dat type man: ‘Hij is nog steeds het kind dat van zijn moeder afhankelijk is, dat alles van haar verwacht, dat haar gebruikt en naar zijn pijpen laat dansen. Zijn voornaamste zorg is aardig en prettig gevonden te worden zodat de vrouwen hem geven wat hij nodig heeft; zijn grootste angst is dat ze boos worden en ophouden te geven’.

Hij is dus wel gehecht aan vrouwen, maar werkelijk liefhebben kan hij ze niet. Kafka stelt dit type man in staat van beschuldiging. Als aan het einde van het Proces de man zijn hebzucht inziet, ziet hij ook voor het eerst de mogelijkheid van liefde en vriendschap. Maar beseft te laat wat dat van hem had gevraagd.

 

 

Image from Pixabay

Zijn pubers moeilijker dan ooit?

Een greep uit krantenkoppen van de afgelopen weken:“Het gaat slecht met een steeds groter deel van onze jeugd.” “Steeds jongere tieners plegen ernstige misdrijven.” “”Er is een structureel geweldsprobleem onder kinderen”. Kloppen die koppen? Moeten we ons nu inderdaad meer dan ooit zorgen maken over de jeugd? Ik besluit op zoek te gaan naar de zorgen in voorafgaande eeuwen aangaande de jeugd en stoot op opmerkelijke uitspraken. Een aantal voorbeelden.(1) ”Ik schaam mij het te moeten zeggen, maar hoe onbeschaamd laten ouders tegenwoordig kinderen hun gang gaan’’. Aldus de pedagoog  Hegendorphinus in 1592. (2),,Een kleine jongen van dertien pleegt nu meer bedrog, meer kwalijke praktijken dan tien robuuste kerels in de tijd van onze ouders. Zo ook meisjes…wat is de oorzaak daarvan? De kinderen zijn nu vroegtijdig rijp”. Aldus collega-pedagoog Borbonius in 1536. (3),,Men kan tal van oorzaken van jeugdproblemen aanwijzen: de instabiliteit van sociale instituties, de meningsverschillen in gezinnen tussen ouders en kinderen, die tegen gezag rebelleren, de toename in levensstandaard en de daarmee gepaard gaande konsumptiebehoefte en, niet in de laatste plaats, de grotere seksuele vrijheid als gevolg daarvan” Aldus de psychiater Falret in 1822. Blijkbaar is er al zo’n vijfhonderd jaar weinig nieuws onder de jeugd. Maar doorzoekend stootte ik op een uitspraak die zelfs al zo’n twee-en-half- duizend jaar (!)  niets aan actualiteit heeft ingeboet. (4) “De jeugd van tegenwoordig houdt van luxe. Ze heeft slechte manieren, toont geen respect en praat wanneer ze zou moeten werken. De jongeren staan niet op wanneer ouderen binnenkomen, ze spreken hun ouders tegen, kletsen voortdurend in gezelschap, schrokken hun eten naar binnen en tiranniseren hun leraren”. De uitspraak is van de filosoof Socrates, die leefde van 469 tot ca 399 vóór Christus. Als de genoemde klachten en zorgen over de jeugd zo tijdloos zijn dan speelt  op de achtergrond daarvan iets universeels, dat naar mijn mening nooit beter verwoord is dan door de beroemde Franse pedagoog Jean Jacques Rousseau: “We worden tweemaal geboren, de eerste keer voor het bestaan, de tweede keer voor het leven”. Voor Rousseau was de lichamelijke geboorte de eerste en de puberteit de tweede geboorte. Beide geboorten gaan met de nodige lichamelijke veranderingen, spanningen, problemen, zorgen, onzekerheden en risico’s gepaard. Maar er is een groot verschil. En wel dat bij de eerste geboorte het kind doorgaans aan een langdurige periode van afhankelijkheid en hechting begint. Terwijl de puberteit juist het begin vormt van een doorgaans enkele jaren durende periode van losmaking, onthechting en daarmee veelal ook van wrijving, spanning, conflict en van vechten voor verzelfstandiging. Het is veelzeggend dat de twee oorspronkelijke betekenissen van het woord puber ‘knaap’ en ‘weerbaar manschap’ zijn. De puberteit is de periode waarin de overgang van kind/knaap naar weerbaar mensschap moet plaatsvinden. Gaat dat nu met meer gedoe gepaard dan vroeger? Afgaande op de aangehaalde auteurs blijkbaar niet. Maar het is, denk ik,voor een deel wel ander gedoe. Want de moderne puber staat aan andere invloeden bloot dan de vroegere en heeft dus ook andere weerbaarheden nodig. (Welke?, ik kom erop terug).

 

 

Image by Gerd Altmann from Pixabay

Wat is er fout aan oud?

De regeling stopt waarschijnlijk binnenkort. Wat niet wegneemt dat het feit dat ze bestaan heeft een grof schandaal is. Ik heb het over de Stimulering Arbeidspositie (STAP)-regeling. Dat is een regeling vanuit de overheid waarmee burgers, werkenden of werkzoekenden, tot €1000 per kalenderjaar kunnen investeren in een om- of bijscholing. Goed van die overheid zou je zeggen want we willen toch met zijn allen een leven lang leren en ontwikkelen stimuleren. Niet dus. De regeling geldt niet voor 67-jarigen en ouder. Daar investeren we niet meer in. Wat samenleving en arbeidsmarkt betreft zijn zij surplus-mensen, overbodige mensen, geworden. STAP blijkt een stapel van discriminerende vooroordelen.

Ik noem een viertal. Vooroordeel (1): 67 is oud. Hoezo? Er is eenvoudigweg geen enkele biologische en psychologische reden te bedenken om het getal 67 en het begin van ouderdom aan elkaar te koppelen. Er gebeurt niets in het zevenenzestigste levensjaar dat deze leeftijd onderscheidt van de vijf of tien voorafgaande of volgende jaren. De associatie tussen 67 en oud is een beleidsmatig en sociaal geproduceerd vooroordeel, waarvoor we ons diep moeten schamen.

Vooroordeel (2): ouderen zijn minder productief dan jongeren. Hoewel oudere mensen een hoger risico hebben op chronische ziektes of handicaps, geldt voor de allergrootste groep ouderen dat ze niet ziek of gehandicapt zijn en in een redelijk goede tot goede conditie verkeren. Maar ook als ze wel een chronische ziekte of een handicap hebben, weten ze zich vaak nog heel goed te redden en productief te blijven. Vooroordeel  (3): Met 67 ben je allang over je hoogtepunt heen.

De geschiedenis staat bol van de beroemdheden die eigenlijk pas op hoge leeftijd tot hun indrukwekkendste prestaties kwamen. Ik citeer Ken Dychtwald in zijn boek Age Wave (Leeftijdsgolf). Goethe die zijn Faust voltooide toen hij de tachtig al gepasseerd was. Michelangelo die de Sint Pieter in Rome inrichtte  tussen zijn eenenzeventigste en negenentachtigste jaar, terwijl hij tussendoor ook nog eens zijn beste gedichten schreef. Gandhi die de geschiedenis van zijn vaderland India veranderde toen hij de zestig gepasseerd was. De psycholoog Jung die zijn invloedrijkste boeken schreef na zijn zestigste. Picasso die  op negentigjarige leeftijd nog een zeer productief kunstenaar was. De geniale pianist Arthur Rubinstein die op zijn negentigste nog speelde op een manier die niet of nauwelijks, ook niet door hemzelf op jongere leeftijd, te overtreffen bleek.

Maar het zijn niet alleen de groten der aarde die tot op hoge leeftijd productief en creatief blijven. Ook onder ‘gewone’ouderen is dat niet zelden eerder regel dan uitzondering.

Dat brengt me op een vierde vooroordeel, waar velen, jong en middelbaar, aan lijden  (4): ouderen zijn een eenvormige grijze massa. Alsof we op oudere leeftijd allemaal zo’n beetje hetzelfde, allemaal  één pot nat worden. Niets is minder waar. Er bestaat geen leeftijdsgroep met zo’n grote diversiteit in lichamelijk opzicht,  leefstijl, smaken, voorkeuren en zo’n grote sociaal-emotionele betrokkenheid, o.a. via vrijwilligerswerk. In meerdere opzichten is de ouderdom zelfs de meest interessante en meest boeiende van alle levensfases. Kortom: er is niks fout aan oud.

 

 

Image by José Manuel de Laá from Pixabay

Psychologisch ben je een ei

Het kan je gemakkelijk gebeuren. Op een zonnige lentedag terwijl je voorbij een terras komt waar een aantal mensen zitten, voel je opeens hun blikken op je gericht. Het waarschijnlijke gevolg? Toenemend zelfbewustzijn, onbehagen en spanning. Waardoor je tred vaak onzekerder, labieler of onhandiger wordt. Of in ieder geval voelt het zo. Wij kunnen nu eenmaal niet goed objectief of neutraal op onszelf letten. Zelfreflectie betekent vrijwel altijd ook, voor kortere of langere tijd, zelfverandering. Ook anderen vragen op ons te letten en te vertellen wat zij aan ons opmerken, heeft dat onzekermakende effekt. Vraag maar eens iemand uit je directe omgeving wat hij of zij van jou vindt, of wat voor effekt jouw gedragingen en reacties in positieve en negatieve zin op hem of haar hebben of in het verleden hebben gehad. Vraag en antwoord veranderen de onderlinge omgang vaak zozeer dat jullie niet zonder meer op de oude voet kunnen doorgaan. Maar juist dat ont-regelende, dat doorbreken-van-oude-patronen-effekt van zelfreflektie is zo belangrijk. Het is voorwaarde voor nieuwe omgang of vriendschap. Voor zelfvernieuwing kortom.  Maar gewoontedieren als we zijn, hebben we de neiging om op alles dat ons uit ons gewone doen brengt, en dus ook op zelfreflektie, met vermijding, ontkenning of angst te reageren. Een van de meest indrukwekkende voorbeelden daarvan is voor mij nog altijd het gesprek dat volgens het Nieuwe Testament plaatsvond tussen Jezus en Petrus, kort voor de eerste werd gearresteerd en gekruisigd. Jezus zegt tegen Petrus dat deze hem na zijn  arrestatie zal verloochenen, tegen anderen zal ontkennen dat hij ook maar iets met hem te maken heeft gehad. Petrus ontkent bruusk en in alle toonaarden dat hij zoiets ooit zal doen. En doet het vervolgens toch bij herhaling. Zo’n mordicus  ontkenning is typerend voor iemand die weigert  om zich over zichzelf  te buigen en de vraag te stellen: ‘zou het waar kunnen zijn dat ik onder bepaalde omstandigheden inderdaad onbetrouwbaar, laf of angstig zal reageren?’’ Die weigering heeft te maken met de angst om het gangbare beeld dat je graag van jezelf omhoog wilt houden, ter discussie te stellen. Carl Gustav Jung, leerling en later collega van Freud, vergeleek ons zelf-beeld ooit met de schaal van een ei. Willen we ons wezen, dat wat binnen in de schaal huist, tot leven brengen, ontwikkelen, dan moet de schaal gebroken, ons zelfbeeld vernieuwd worden. Dat voelt vaak kwetsbaar, bloot, onveilig, beangstigend zelfs en we hebben de neiging dat zoveel mogelijk te vermijden. Terwijl het verbreken van de schaal, het doorprikken van onze buitenkant, in de loop van ons leven juist met een zekere regelmaat moet gebeuren. Vandaar Jungs ‘recept’ vóór of na Pasen: kook een paar eieren, nodig iemand bij je uit waarmee je vertrouwd en veilig kunt praten, breek de schaal van een ei en maak het afpellen tot het startpunt van een gesprek. Een gesprek waarin je mogelijk het verschil tussen je buiten- en binnenkant uitlegt of uitgelegd krijgt. De kans is groot dat je als een ander mens weer opstaat.

 

 

Image by WOKANDAPIX from Pixabay

Over gezonde en ongezonde boosheid

In een klassiek geworden experiment uitgevoerd door collega-psycholoog  Michael Kahn werd op de vraag waarom het kwaad zichzelf zelden straft,  een verbijsterend antwoord gevonden. Op Kahn’s (stiekeme)instructie maakte een medisch technicus, die bij studenten lichaamsmetingen moest verrichten (zoals hartslag en zweetreactie) tegen die studenten een aantal zwaar beledigende opmerkingen (‘met zo’n reet krijg je nooit verkering’, etc). De studenten werden vervolgens in twee groepen verdeeld. Eén groep kreeg de kans boosheid op de technicus te ventileren tegen diens  chef – en wel op zo’n manier dat de technicus het risiko liep zijn baan te verliezen. De andere groep kreeg die gelegenheid tot boosheid ventileren niet.  Kahn voorspelde dat die groep nog lang boos en vijandig jegens de technicus zou zijn, terwijl de studenten die zulke gevoelens  hadden kunnen uiten, veel minder en veel minder lang zulke gevoelens zouden koesteren. Maar het tegenovergestelde bleek het geval. Degenen die hun kwaadheid hadden kunnen ventileren bleken aanzienlijk vijandiger en destructiever (‘ontsla ‘m!’) jegens de technicus en sterker geneigd diens persoonlijkheid volledig af te branden. Blijkbaar vermindert het uiten van agressie niet de neiging om ons agressief en vernederend te gedragen, maar verhoogt juist het risico daarop. Maar als dat zo is, wat moeten we dan aan met onze boze gevoelens? Voor alle duidelijkheid, er is een belangrijk verschil tussen je boos voelen en het uiten van boosheid in vijandig of destructief gedrag. Er is veel dat we kunnen doen om onze boze  gevoelens op een niet-destructieve, niet-vijandige, gezonde manier te uiten. Gezond omgaan met boosheid betekent onder meer de ander aanspreken op zijn of haar gedrag en direct, dus niet via omwegen of derden, laten weten dat je boos bent om iets hij of zij gedaan heeft en dat je opheldering, uitleg of herstel wenst. Ongezond omgaan met je boze en vijandige gevoelens komt meestal neer op de ander ‘betaald’ willen zetten, willen vernederen, en als mens en persoonlijkheid  blijvend willen degraderen of beschadigen. Gezond omgaan met boosheid daarentegen vermindert meestal niet alleen je eigen innerlijke spanning, maar omdat  je de ander niet als persoon ‘afschrijft’ hoef je ook geen verhalen te verzinnen die moeten rechtvaardigen dat je inderdaad met een minderwaardig of belachelijk mens van doen hebt. In het algemeen slaagt de ene mens er alleen maar in om de ander als een minderwaardig wezen blijvend weg te zetten door direkt kontakt uit de weg te gaan en te schelden,= ‘degraderen op afstand’. Iets waar we tegenwoordig dankzij de sociale (hoe bedoel je?) media sneller naar grijpen dan ooit tevoren. Maar opgepast! Om een ander te haten moeten we zelf haatdragend worden. We moeten soms wel, vinden we, ‘want het kwaad straft zichzelf niet, het probeert altijd zichzelf te rechtvaardigen’. Voor Mahatma Gandhi reden in zijn dagelijkse gebed zichzelf aldus tegen kwaad door haat in te enten: ,,Ik wil bij de waarheid blijven, ik wil voor geen enkele onrechtvaardigheid buigen, ik wil geen geweld gebruiken, ik wil vrij zijn van vrees,  ik wil tegenover iedereen tenminste van goede wil zijn.’

 

 

Image by Åsa K from Pixabay

Want het leven is geen hospitaal

27 februari 2020 is in meerdere opzichten een gedenkwaardige  dag gebleken. Het was de dag waarop de eerste corona besmetting in ons land werd geconstateerd. Het was ook de dag waarop ik naar de kranten een column stuurde met als thema  “In gesprek met je ouders. Handleiding voor je belangrijkste interview”. Die twee gebeurtenissen blijken achteraf samen te hangen. De Handleiding is een pleidooi en een interviewmethode om je ouders te leren kennen, zowel als de mensen, de individuen, die ze waren voordat ze jouw ouders werden als wat betreft de loop die hun leven vervolgens heeft genomen. Hen in deze opzichten leren kennen betekent bewuster worden van wat je deelt en verbindt met hen als wat je onderscheidt of zelfs scheidt. Langs al die  wegen betekent het zowel meer zelfkennis als meer begrip van de relaties die je met  hen en met anderen  onderhoudt of onderhield.

Het idee voor een ouderinterview ontstond bijna dertig jaar geleden als opdracht tijdens een cursus Levenslooppsychologie voor psychologen. Diep onder de indruk  van de ouderinterview verslagen van mijn studenten besloot ik een column aan het onderwerp te wijden. Daar kwam nauwelijks reactie op. Tot die 27ste februari, tot  Corona. Dagelijks drama’s op TV van oudere ouders die van contact met hun volwassen kinderen afgesneden werden, die stierven zonder afscheid te hebben kunnen nemen, wier verhaal van hun leven door allerlei beperkingen niet of nauwelijks en voor veel te weinigen nog verteld kon worden. Ouders en kinderen die als intieme vreemden voorgoed uit elkaar gingen, hoe verdrietig wil je het hebben? Ik besloot in een column onder die titel opnieuw een pleidooi voor het ouderinterview te houden. Het gevolg was nu een lawine, vele duizenden reacties, een pandemie gelijk. Die nu, ruim 3 jaar later, nog altijd na-echoot. Maar waarom die enorme interesse nu wel en eerder niet? Ik vermoed omdat de coronacrisis psychologisch gezien vooral  het bewustzijn van onze kwetsbaarheid, onze fragiliteit heeft geluxeerd. Wij blijken uiterst fragiele wezens. Contact met een minuscuul, voor het blote oog onzichtbaar viraal organisme, kan al voldoende zijn om ons biologisch af te breken alsook   psychologisch via de angst die besmettingsdreiging  oproept. De middelen die we  daartegen inzetten, zoals afstand houden, sociale isolatie, vaccinatie, handen wassen, mondkapjes op, verminderden de waarschijnlijkheid dat onze fragiliteit door het virus kon worden benut, maar boden er absoluut geen garantie tegen. Wat innerlijk vooral aan ons knaagde en waaraan we voortdurend werden herinnerd doordat we uitweken en afstand hielden, is dat we opgejaagde wezens bleken, die zelfs voor elkaar moesten vluchten. Hadden we anderen aangeraakt, ingeademd, in ons huis toegelaten die ons fataal konden worden? Wat Corona ook bij ons blootlegde, was het besef dat onze fragiliteit ons op ieder moment fataal kan zijn. En ooit zal zijn. Of in de pijnlijk treffende woorden van filosoof Albert Camus “het besef dat het leven een hospice is, geen hospitaal”. Kortom, als we iemand nog iets te vragen hebben, willen laten weten of aan verbinding zouden willen herstellen of maken, dan moeten we dat nú doen!.

 

 

Image by StockSnap from Pixabay

Verlies geen tijd

In zijn prachtige boek The denial of death (De ontkenning van de dood) betoogt antropoloog Ernest Becker dat de meeste mensen niet geschikt zijn om met de dood om te gaan. In zijn woorden: “ Zodra de mens zijn neus van de grond verheft en aan problemen als leven en dood begint te snuffelen, dan krijgt hij moeilijkheden”. Hoe waar dat is werd me onlangs weer eens duidelijk uit het relaas van een oud-patient die voor een boostconsult kwam. “Binnen een paar weken heb ik twee goede vrienden begraven. De een overleed aan keelkanker, de ander aan een hartstilstand. Kort na de laatste begrafenis moest ik op reis. Maar ik was nog zo aangeslagen dat mijn vrouw besloot een paar dagen  met mij mee te gaan. De avond dat ze terug naar huis zou vliegen,  had ik het niet meer. Ik kon bijna geen afscheid van haar nemen, moest me losrukken. Terug in mijn hotel was ik één brok ellende. In gedachten zag ik haar toestel ergens boven de oceaan uit elkaar spatten. En als een loodzware deken viel het besef over me heen dat wij elkaar hoe dan ook ooit zullen verliezen. Iedere liefdesrelatie is ten dode opgeschreven. Er is geen hoop. Woorden die me de hele avond achtervolgd hebben.  Alles, ook de meest dierbare mensen glijden ons vroeg of laat door de vingers of wij door de hunne. De natuur of het heelal ontzegt ons ieder permanent recht op elkaar”.  “En toen, toen je terugkwam in je hotel, wat heb je toen gedaan?”vraag ik. “Toen heb ik een blocnote gepakt”, is het antwoord, “en gewoonweg alles wat er aan gedachten en gevoelens in mij opkwam, opgeschreven.” Zoals?” “Zoals dat ik me voorstelde dat ze inderdaad zou verongelukken. Dat de vrouw waar ik zo van houd, dat het lichaam dat me zo vertrouwd is, dat de glimlach die me altijd zo opvrolijkt, dat daar niks van over zou blijven dan ergens tussen een paar lagen aarde een schedel en een paar botten. Ik zag dat ook echt zo voor me. Op een gegeven moment ging ik daar zo van over mijn nek dat ik de hele handel opzij heb gegooid, mijn schoenen aangetrokken en beneden aan de bar een aantal stevige borrels gepakt. Om dat gevoel te dempen.” “ Lukte dat?” “Wel, ik heb redelijk geslapen. Maar de volgende dag hing dat gevoel nog altijd ergens in me en, eerlijk gezegd, is nooit meer helemaal weggegaan. Ik voel me sindsdien emotioneel fragieler, kwetsbaarder. Tranen soms in mijn ogen als ik bijvoorbeeld een afscheid in een film zie. En als ik naar haar kijk denk ik vaak: ‘Lief, ik heb je nu wel, maar wie weet hoelang nog?’ En toch, ik weet niet hoe het precies te zeggen, voelt het als grote winst dat ik  de tijd die we samen kunnen hebben nu als veel belangrijker en dierbaarder behandel dan vroeger. Het beseffen van en eerlijk omgaan met onze sterfelijkheid is een levensdoel geworden. Aan iets anders wil ik eigenlijk geen tijd meer verspillen”.