3 oktober of de macht van een maitresse

Een vraag die mij jarenlang bezig heeft gehouden en nog, is wat de invloed van vrouwen is geweest op de aard respectievelijk de loop van ingrijpende gebeurtenissen in de geschiedenis. Die belangstelling ontstond toen op een dag via een antiquarische boekhandel mij een boek in handen viel waarin een onderzoek wordt beschreven naar de dood van de laatste Prins van Condè in augustus 1830. De schrijver ervan, lijfarts van de toenmalige koning van Frankrijk Louis Philippe van Orleans, concludeert daarin dat de prins zichzelf door ophanging om het leven heeft gebracht. Ik concludeerde na lezing van het boek en vervolgonderzoek in een aanzienlijk aantal archieven binnen en buiten Frankrijk, waaronder dat van het Vaticaan, dat er geen sprake is geweest van zelfdoding. De dood van de prins is vrijwel zeker het werk geweest van zijn maitresse in samenwerking of samenzwering met de koning en beiden, koning en maitresse, hebben zich vervolgens de enorme nalatenschap van de prins op bijzonder handige wijze toegeëigend en onderhands verdeeld. Die maitresse was de 34 jaar jongere Sophie Dawes, een Engelse vissersdochter: mooi, intelligent, manipulatief, lichamelijk opmerkelijk sterk en sexueel zeer actief en daarmee zeer dominant in de relatie met de zwakkere, lichamelijk kwetsbare prins. Via hem wist ze zich in de adelstand te laten veheffen als Baronne de Feuchères. Redenen voor mij om het verslag van mijn zoektocht naar de dood van de prins de titel De macht van een maitresse mee te geven. En om op zoek te gaan naar de macht die maitresses, goedschiks of kwaadschiks, in en op de loop der geschiedenis hebben uitgeoefend. Een van die ‘goedschikse’ ben ik vlak bij huis tegen het lijf gelopen, en wel in de persoon van Magdalena Moons (1541- 1613). Woonachtig in Den Haag in het begin van de jaren zeventig van de 16de eeuw zou zij naar verluid daar de bevelhebber van het Spaanse bezettingsleger van de Nederlanden, Francisco de Valdez hebben leren kennen, en zijn maitresse zijn geworden. In die positie zou zij begin october 1574 haar charmes in de strijd hebben gegooid om hem te bewegen de inname van het uitgehongerde Leiden, waar ook een aantal van haar familieleden, vrienden en kennissen verbleven, een dag of wat uit te stellen. Als ‘tegenprestatie’ zou ze beloofd hebben hem te trouwen. Hoe Magdalena en Francisco gegeven deze belofte de nacht van 2 op 3 october hebben doorgebracht is niet bekend maar laat zich raden. Wat inmiddels doorgaans wel wordt aangenomen is dat Valdez’s eigen mensen het hem hoogst kwalijk hebben genomen dat hij uit liefde of lust hen een beschamende nederlaag heeft laten lijden. Overigens, getrouwd zijn ze vrijwel zeker ook. Hoe dan ook, geuzenleider Boisot en zijn manschappen konden, mede dankzij Magdalena’s liefdesoffer en trouwbelofte, het land rond de stad nog net op tijd onder water laten lopen, de Spanjaarden verdrijven, met boten de stad bereiken en Leiden ontzetten. Over macht van maitresses gesproken. Hoog tijd voor een maitresse museum in Leiden? Of tenminste een standbeeld van Magdalena op een Leids Plein?

 

 

https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Burgomaster_van_der_Werf_offers_his_sword_to_the_people_of_Leiden,_by_Mattheus_Ignatius_van_Bree.jpg

Overtuigen of overheersen?

De vraag die velen van ons de komende twee maanden zal bezighouden is wie ons land, en dus ons, de komende vier jaar leiding zullen gaan geven? Psychologisch is dat overigens niet de goede vraag. De goede vraag is: “wie zouden het land leiding moeten gaan geven? Oftewel, wie van de mensen die zich op het ogenblik vooraan op het politieke toneel bewegen, bezitten voldoende van de ingrediënten waaruit goede, effectieve leiders gebrouwen worden?  In een enige tijd geleden gepubliceerd artikel  getiteld ‘What we know about leadership ‘ in het tijdschrift van de Amerikaanse psychologen wordt leiderschap omschreven als het vermogen anderen te overtuigen om voor een bepaalde periode hun persoonlijke beslommeringen opzij te zetten en gemeenschappelijke doelen na te streven, doelen die belangrijk zijn voor de verantwoordelijkheden en het welzijn van een natie of groep. Wezenlijk voor goed leiderschap is dus overtuiging, niet overheersing. Mensen die anderen kunnen dwingen naar hun pijpen te dansen zijn geen leiders maar heersers (Putin, Kim, Xi e.a.). Zo bezien zijn mededelingen in het TV-journaal, in kranten of op website’s over de  Russische, Noord Koreaanse  of Chinese leiders misleidend. Van leiderschap is alleen sprake als anderen ervan overtuigd worden om voor een bepaalde tijd de doelen van hun land, gemeenschap of groep als hun eigen te accepteren. Goed leiderschap gaat dus vooral over het bouwen van hechte en doelgerichte gemeenschappen of teams. Falend leiderschap kan daarom dramatische gevolgen hebben. Historische sprekend voorbeeld daarvan is het verschil in leiderschap tussen twee groepen, een Noorse groep onder leiding van Roald Amundsen en een Britse onder leiding van Robert Falcon Scott, die in 1910 in een race verwikkeld  waren wie als eerste de Zuidpool zou bereiken. Het Britse team verloor als gevolg van Scott’s autoritaire en daarom falend  ‘leiderschap’ niet alleen de race. Zowel Scott als drie van zijn groepsleden verloren daarbij ook het leven. Ruim een halve eeuw onderzoek met betrekking tot stress op de werkvloer toont overtuigend aan dat het meest stressvolle aspect van hun werk voor werknemers is het falen of slecht functioneren van hun leidinggevenden: te (over)heersend en daarmee te vaak grensoverschrijdend of te weinig grensbewakend. Dat geldt in het bedrijfsleven, bij de overheid en voor het leger. De meest gehoorde klachten zijn a) de onwilligheid of het onvermogen om hun gezag te laten gelden en uit te oefenen, zoals in de vorm van te onzeker optreden, het niet aanpakken van konflikten of het medewerkers niet confronteren met konflikten; b) de neiging werknemers  te tiranniseren, zoals te weinig verantwoordelijkheden delegeren, al te controlerend te zijn en te doen alsof ‘zij’, de werknemers, minder zijn dan ‘hij/zij’, de ‘leidinggevende. Wat dat laatste punt betreft is opmerkelijk dat veel ‘leidinggevenden’, die intelligent, hardwerkend, ambitieus en technisch zeer competent zijn, toch falen (of een hoog risico lopen dat te doen) omdat ze door werknemers of groepsleden worden waargenomen als arrogant. De conclusie uit de nog altijd veelvoorkomende  a) en b) of de combinatie daarvan is dan ook deze: leidinggevenden worden meestal gekozen op grond van zeer gebrekkige informatie over hun feitelijke leiderschapskwaliteiten.

 

 

https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Roald_Amundsen_LOC_07622u.jpg 

Wat heb jíj veel vrienden, Opa

Het is prachtig weer en ik ben met mijn kleindochter Nova, voor haar is het de eerste keer, in mijn sloep op weg van Leiden naar de Kaag. Onderweg komen ons tal van andere boten tegemoet of halen ons in. Halverwe roept Nova opeens: “Opa, wat heb jíj veel vrienden!” Ik moet even schakelen. En besef dan dat ze doelt op de mensen die vanuit de voorbijkomende boten naar ons zwaaien en ik, terwijl zij mij nadoet, op mijn beurt naar hen. Ik leg haar uit dat al die zwaaiende mensen niet per se mijn vrienden zijn. Meestal kennen of herkennen we elkaar zelfs niet eens. Wat bij haar leidt tot de onvermijdelijke vraag: ‘Maar waarom zwaaien jullie dan naar elkaar?’ Dat is niet alleen een goeie vraag bedenk ik, maar ook een waarop ik het antwoord eerlijk gezegd niet weet. Dat zeg ik ook. En voeg er zoiets aan toe als dat het een gewoonte op het water is elkaar te groeten en ook dat ik het meestal gewoon leuk vind om te doen. En het eigenlijk niet leuk vind als er niet (terug)gegroet wordt. S’avonds thuis heeft haar  vraag me nog altijd niet losgelaten. Een psychologen-tik zeg maar. Op zoek naar antwoorden stuit ik erop dat het zwaaien van schip naar schip een lange historie als verbindend element heeft. Ooit bleek het niet zozeer een groet- als vooral een alarmfunctie te hebben gehad  waarmee de ene schipper, mast-dwars, aan de ander kon signaleren dat hij in moelijkheden verkeerde en hulp nodig had. Die functie heeft het in de hedendagse pleziervaart niet of nauwelijks meer. Dat de groetfunctie toch de tand des tijds heeft doorstaan moet daarom waarschijnlijk vooral worden toegeschreven aan het psychologisch effect van groeten. Groeten verbindt, verkleint zowel sociaal als emotioneel afstand, en zendt de boodschap uit: ‘Ik heb je opgemerkt.  Dus houd ik rekening met je en ben ik beschikbaar, ook al kennen we elkaar niet, mocht je hulp nodig hebben’. Het doet er daarbij niet toe of die hulp ooit gegeven of ontvangen is. Het simpele feit dat die in beginsel beschikbaar lijkt, is al voldoende. Bovendien impliceert de groet ook de bereidheid om rekening te houden met wat jij mogelijk door je vaargedrag bij de ander teweegbrengt en hem of haar in deze niet op te jagen of te destabiliseren. Onder andere door regelmatig achterom te kijken naar de golfslag die je teweeg brengt en die eventueel aan te passen. Kortom, het lijkt me met de toenemende drukte op het water geen overdreven luxe om de genoemde vaaretiquette-regels meer dan ooit in ere te houden. Zodat we tenminste op het water  behouden wat we op de weg allang voorgoed zijn kwijtgeraakt. Dat is ons onopgejaagd, ontspannen en vriendelijk opgemerkt te kunnen voortbewegen. Of in de woorden van Charles Schulz, de cartoonist van Snoopy en Charlie Brown: “Mijn leven heeft geen doel, geen richting, geen betekenis en toch ben ik gelukkig. Ik begrijp het niet. Wat doe ik goed?” Zijn antwoord: “Vaak varen”.

 

 

Image by 12019 from Pixabay 

Wie stil is hoort meer

Op vakantie dwaal ik graag een dag of wat door de straten in het centrum van een van de grote steden in Frankrijk, Spanje of Italie. Het zijn vooral de kerken tussen de huizen daar die mijn bizondere belangstelling hebben. Als ze open zijn, en dat is in die steden gelukkig nog vaak het geval, dan moet en zal ik er naar binnen. Zelden sla ik een kerk over. De enkele keer dat ik dat wel doe, voelt dat niet goed. Alsof ik een belangrijke uitnodiging afsla. Ik heb ooit gedacht dat deze kerkelijke aantrekkingskracht het late gevolg was van mijn katholieke en seminarie-opvoeding. Maar ik weet inmiddels allang dat het daar weinig mee te maken heeft. Want ik ga er niet naar binnen om te bidden. En evenmin om de inrichting of architectuur ervan te verkennen of bewonderen. Ik kom er, hoe gek dat misschien ook klinkt, om te luisteren naar de stilte, naar de ‘sounds of silence’.  En wil daarbij niet onderbroken of afgeleid worden door dingen die om me heen gebeuren. Een kerk is eigenlijk de enige plaats waar dat nog kan in een drukke stad of winkelstraat. Als ik na enige tijd, zo’n tien tot twintig minuten ‘stil’zittend ‘op een bank, de kerk weer verlaat, heb ik het gevoel dat mijn brein de stilte-periode als weldadig heeft ervaren, als een reset, een zich opnieuw open- of instellen. Ooit werd me verteld dat dit  voornamelijk of louter een effect is van vermindering van externe prikkeling en daarmee van lichamelijke ontspanning. Maar inmiddels weet ik wel beter. Uit neuropsychologische studies blijkt dat ‘geluidsvervuilde’ omgevingen schadelijke of negatieve stress, ook wel distress genoemd, in ons brein produceren en daardoor vaak nadelige invloed op ons gedrag en gevoelens uitoefenen. Daarentegen blijkt het louter luisteren in stilte en naar stilte het ontwikkelen  en en daarmee positief functioneren van bepaalde hersencentra juist te bevorderen. Noem dat maar goede of eu-stress. Voor mij reden om zittend in een kerkbank geen meditatie- of ademhalingsoefeningen te doen maar enkel de stilte om me heen of in mezelf in me op te nemen. Wie leert te luisteren naar de stilte en dat regelmatig praktizeert, lijkt ook het gedeelte van de hersenschors dat zich met gehoor bezighoudt, te activeren en mogelijk zelfs de ontwikkeling van hersencellen daar te bevorderen. Probleem is wel dat we in een cultuur leven waarin het steeds vaker maken van steeds meer lawaai eerder norm dan uitzondering is en daarmee stilte-perioden en -plaatsen, zoals kerken, steeds schaarser. Ik heb nog niet kunnen nagaan of het voor Nederland ook geldt maar uit meerdere onderzoeken in de VS blijkt dat lawaaivervuiling boven en zelfs onder de zeespiegel (door werkzaamheden op de zeebodem, ‘arme vissen’), iedere drie decennia verdubbelt of zelfs verdriedubbelt. Sirenes blijken tegenwoordig zelfs zo’n 5 tot 6 keer meer lawaai produceren dan een eeuw geleden. De dagelijks via de radio uitgebazuinde spreuk ‘Wie luistert hoort meer’ slaat de plank dan ook volledig mis. Het moet zijn: “Wie stil is hoort meer”. Vooral als je de radio uitzet.

 

 

Image by Stefan Schweihofer from Pixabay

Autosuggestie of verbeeld je beter

Begin zomer een aantal jaren geleden. Een lezeres vraagt hoe ze haar vakantieweken zou kunnen benutten om haar negatieve zelfbeeld en stemmingen te verbeteren. Een opmerkelijk en uitdagend verzoek dat ik onlangs van twee anderen ook kreeg. Reden om daarop weer eens uitvoeriger terug te komen. Mijn antwoord luidt nog altijd: Coué! Ooit was er een Franse apotheker, Emile Coué genaamd (1857-1925), die grote bekendheid verwierf met een behandelmethode die hij de naam ‘Autosuggestie’ meegaf. Kern van Coué’s methode was simpel. Bij allerlei ziektes en klachten schreef hij mensen die hem consulteerden voor om steeds direkt na het ontwaken en vlak vóór het slapen gaan (en verder zo vaak mogelijk) twintig keer de volgende formule te herhalen: ,,Van dag tot dag gaat het met mij in alle opzichten beter en beter”. Coué’s gedachte was dat het simpelweg en zonder discussie herhalen van een bepaalde positieve formule ons zelfbeeld en daarmee onze beleving van onszelf onbewust beinvloedt. Dat lukt volgens hem veel moeilijker als we bewust naar verandering  streven. Want onze bewuste wil verzet zich tegen verandering van onze zelfbeleving, onder andere door kritische vragen als: Werkt dat wel? Waarom zou ik zeggen dat het me beter gaat als ik me niet beter voel?’, enzovoorts. Coué’s methode bleek zo succesvol dat hij de meest invloedrijke psychologische behandelaar van zijn tijd werd, meer dan bijvoorbeeld Sigmund Freud. Volgens krantenberichten uit die tijd liepen alleen al in London duizenden lichamelijk of emotioneel gekwelde mensen rond die voortdurend in zichzelf mompelden ,, I do believe I’m getting better, a little better all the time”. Die formule is wereldwijd bekend geworden door de Beatles, onder andere via hun song Getting Better, opgedragen aan Coué. Voorts is Coué’s methode ook in een hedendaags psychologisch-wetenschappelijk jasje gehesen onder de noemer ‘De positieve affirmatie’ (positieve bevestiging) methode’.  Deze bestaat uit het herhalen van positieve, optimistische formules over jezelf (‘Van dag tot dag maak ik mezelf een beminnelijker, waardevoller mens voor degenen om me heen’). Uit onderzoek blijkt dat als mensen routine-matig, dus onnadenkend, alsmaar positieve dingen tegen zichzelf over zichzelf zeggen, hun zelfbeeld geleidelijk aan inderdaad verandert en hun zelfwaardering toeneemt. Een effect dat niet bereikt wordt door mensen te trainen enkel minder vaak negatief over zichzelf te denken. Nodig zijn positieve gedachten en die, ook tegen de eigen kritische zin in, te blijven herhalen. Maar! Die positieve gedachten mogen niet heel concreet zijn. Iemand met bijvoorbeeld burnoutklachten moet niet de formule voorgeschreven krijgen ,, Van dag tot dag gaat het met mijn burn-out in alle opzichten beter en beter”. Want het noemen van het concrete probleem in de formule zou de persoon ertoe kunnen brengen steeds te gaan controleren of die burn-outklachten inderdaad al beter worden, waardoor juist meer spanning (en dus meer overspannenheid) ontstaat. Bedenk dit lieve lezer: je autosuggestieve (verbeeldings)kracht zit m vooral in de positieve herhaling. Luister daarvoor ook af en toe weer eens naar de Beatles. En laat mij svp weten of het, net als indertijd bij die eerste vragenstelster, naar tevredenheid heeft gewerkt.

 

 

Foto license: https://commons.wikimedia.org/wiki/File:%C3%89mile_Cou%C3%A9_3.jpg

Hart voor Slovenië

Als het toestel de daling naar Ljubljana inzet, is dat in een hemeldichte,  heftige storm van regen. Wat we dan nog niet weten, is dat op allerlei plaatsen in Slovenië al bijna een dag een helse gierende wind massa’s water over wegen, in straten en huizen jaagt en van alles op zijn weg meesleurt. Uren te laat door vertraging op Schiphol, rijden we, het wordt al donker, in onze huurauto de luchthaven uit en de snelweg naar Bled op. En beginnen, eigenlijk tegen beter weten maar wat moeten we anders, aan een rit die aanvoelt als één grote gok. De ruitenwissers krijgen de massale regenstriemen steeds niet op tijd weg.  Waardoor we noodgedwongen ons voornamelijk moeten oriënteren op de achterlichten van auto’s vóór ons. Maar dat creëert vooral stress want ofwel ze verdwijnen uit het zicht of moeten remmen en wij dus ook. De combinatie van invallende duisternis en het beroerde zicht doen onze angst toenemen de afslag naar Bled te missen. Het brengt ons ertoe steeds langzamer te rijden en steeds vaker met grootlichten aan en uit te knipperen. Totdat opeens, Godlof, mijn vrouw die vanaf het puntje van haar stoel  heeft meegereden, roept “ik zag ‘Bled’ op dat bord staan, hier moeten we dadelijk af”. Het is even alsof er een paar strakstaande airbags in me ontspannen. Ik minder vaart, zet mijn richtingaanwijzer  uit en houd dat vol totdat ik inderdaad de afslag ‘Bled’ kan nemen. Waarmee overigens de stress nog echt niet is opgelost, want vanaf de snelweg is de provinciale weg naar Bled  zeker onder deze omstandigheden, niet zonder risico’s.  Tweebaans, beroerde markeringen en grotendeels zonder bermafzettingen. Zodat het risico een tegenligger te raken of van de eigen weghelft in de berm terecht te komen nog steeds levensgroot aanwezig is. Als we na nog eens een half uur van alles eisende oplettendheid de oprijlaan van ons hotel inslaan, voelt dat als bevrijding uit een soort van wereldondergangsgevoel. Wat niet eens zo’n irreele diagnose blijkt. Na een bepaald onrustige nacht zittend aan ons ontbijt schuift de manager van het hotel aan. We komen er al jaren en zijn zeer bevriend geraakt. Hij vertelt dat zich in de voorbije zesendertig uur een ware en ongekende ramp in zijn land heeft voltrokken. In nagenoeg de helft is er sprake van grote verwoestingen, overstromingen, wegblokkades, doden zelfs. Op nog geen anderhalve kilometer van het hotel is een groot stuk weg weggeslagen. ‘We hebben weer eens geluk gehad’ denk ik, maar spreek het niet uit. Zeker niet als hij droef vertelt over een bevriend stel dat in één dag hun huis en vrijwel alles wat er zich in bevond, zeg maar hun hele levenshistorie, hebben zien wegspoelen.  “Maar” zegt hij terwijl er een glimlach van hoopvolle betrokkenheid over zijn gezicht verschijnt, “er is inmiddels voor heel Slovenië besloten dat iedereen een dag mag vrij nemen om elkaar hoe dan ook te helpen. Helpen maakt iedereen gelukkiger. Ook de helper. Vandaar deze leuze voor die dag: Gooi je hart voor je uit en ren er achteraan om het te vangen”.

 

 

Image by Melvin from Pixabay

‘Closure’ oftewel vaarwel zeggen en het goed zeggen

‘Closure’ oftewel vaarwel zeggen en het goed zeggen

Rene Diekstra

Het komt in deze ‘online’ tijd nog maar zelden voor dat een envelop tussen de borstels van mijn brievenbus blijft hangen en ik ‘m een tijdlang niet onder ogen krijg. Zo ook enige dagen geleden. De blanco envelop met mijn adres op de voorkant maar geen tekst op de achterkant, die ik tenslotte toch ontwaar, geeft me geen aanwijzing omtrent de afzender. Maar als ik de brief openvouw en ga lezen, slaat mijn hart een aantal keren voelbaar over. Deze blijkt geschreven door een man op wiens leven ik een groot aantal jaren geleden, zeker twintig, intensief betrokken ben geweest. Hij laat me weten ernstig ziek te zijn, kanker in een vergevorderd stadium, en uitbehandeld. En wil me, aangekomen bij deze grenssituatie van zijn leven, zijn erkentelijkheid laten weten voor wat de relatie met mij indertijd voor hem heeft betekend. De woorden die hij kiest en het feit dat een van zijn kinderen, naar hij aangeeft, hem gegeven zijn zwakke conditie daarbij heeft geholpen, raken me diep. Niet alleen door hun directe oprechtheid maar ook door het besef van de moeite die het hem in dit stadium gekost en de moed die het gevraagd moet hebben. Met tranen in mijn ogen lees ik verder. Helemaal als hij het vervolgens niet uit de weg blijkt te gaan om ook  stil te staan bij de getijden, bij de eb en vloed voor zover hij daarvan op de hoogte is geweest, in mijn leven en hoe ik daar naar zijn oordeel mee om ben gegaan. Een van de voor mij moeilijkst vertaalbare maar psychologisch cruciale Engelse termen is ‘closure’, meestal de betekenis gegeven van zoiets als ‘afsluiting’, ‘afhechting’, ‘beeindiging’. Allemaal betekenissen die wat mij betreft net niet de kern raken van wat ik voel bij ‘closure’. Dat wordt het best  weergegeven met ‘passend-oprecht afscheid of afronding’, of ‘afscheid op een goede, afrondende manier, waardoor er geen losse einden meer zijn’. Feit is dat de meesten van ons heel wat beter zijn in de ‘commencement’, in het  beginnen van  contacten of relaties dan in de ‘closure’, in het op een passende manier afronden of afscheid nemen daarvan. Terwijl, nota bene, al onze gesprekken, contacten en relaties eindig zijn en daarom goed afscheid kunnen nemen of afronden tot onze psychologische basisuitrusting zou moeten behoren. Omdat het goed is en goed voelt voor alle betrokkenen. En omdat het de waarschijnlijkheid vergroot dat gesprek, contact of relatie, waar nog mogelijk of wenselijk, een korter of langer vervolg krijgen. Ik voor mij heb daarom besloten me te blijven oefenen in goed afscheid nemen en geven. Mede aangespoord door een reeks recente studies onder de titel Saying Goodbye and Saying it well en door dit citaat uit de mond van de beroemde  schilder Salvador Dali: “elk goed  afscheid is de geboorte van een dierbare herinnering”. Maar eigenlijk meer nog door mijn briefschrijver. Het is bovenal zijn ontroerende closure die voor mij bewijst dat goed afscheid nemen en geven een cruciale kunst en kunde is.

Hou me vast alsjeblieft

De storm van afgelopen week en vooral de beelden van omvallende bomen die neerkwamen op auto’s, huizen en helaas ook mensen riep in mij herinnering op aan een dramatische gebeurtenis in New York, ik was daar toen in opleiding, in mei 1988. Op klaarlichte dag stort een reusachtige, 35 ton wegende konstruktiekraan plotseling in elkaar. De ongelukkige Birgitte Gerney raakt bekneld onder grote stukken staal, haar beide benen verbrijzeld. Terwijl zware machines bezig zijn om de stukken verwrongen staal rond en van haar lichaam te verwijderen, houdt  brandweerman Paul Ragonese haar hand vast. Zes uur lang. De aanraking van een vreemde man geeft haar hoop en vormt een wal tegen de alsmaar aanstormende golven van paniek en wanhoop. Het is voor mij nog altijd een iconisch beeld, het voorbeeld dat van alle menselijke communicatie lichamelijke aanraking de minst afstandelijke of meest intieme en daarom, letterlijk en figuurlijk, de meest indringende, de meest krachtige, is. Sinds de opkomst van de Metoo beweging is het ongevraagd aanraken van anderen zoniet in een negatief dan toch wel in een dubieus licht komen te staan. Al te zeer naar mijn oordeel afgaande op wat het onuitgenodigd vastgrijpen en vervolgens  urenlang vasthouden van Brigitte door Paul voor haar moet hebben betekend. Of wat het onderzoek van de psycholoog Hubble naar het effekt van aanraking bij het voorschrijven van behandelingen in de gezondheidszorg aantoonde. Hij trainde artsen en psychologen om een deel van hun patienten tenminste tweemaal aan te raken (even een hand op een arm), terwijl ze instructie gaven over wat deze zelf moesten doen om een behandeling succesvol te laten verlopen. Patienten die tijdens de instructie aangeraakt werden, hielden zich gemiddeld beter aan de voorschriften en waardeerden het kontakt positiever dan patienten die niet aangeraakt werden. Hoewel, bij sommige mannelijke patienten nam de spanning als gevolg van de aanraking, ongeacht of de behandelaar man of  vrouw was, eerder toe dan af. Mogelijk hebben bepaalde mannen meer moeite met passiviteit, in de zin van het ontvangen van lichamelijke aanraking. Daarop wijst in ieder geval een onderzoek dat de psycholoog Thayer van de Universiteit van New York deed in een aantal restaurants naar het effekt van de aanraking van mannelijke klanten door serveersters op de grootte van de fooi. Een serveerster die bij het afrekenen even de hand of de schouder van een klant aanraakte, kreeg gemiddeld een aanzienlijk grotere fooi dan een serveerster die ‘op afstand’ bleef. Toen Thayer vervolgens onderzocht wat het effekt was als degene die serveerde een man was, vond hij geen ‘fooi’verschil tussen wel en niet aanraken. Wat hij wel vond was dat sommige mannelijke klienten een duidelijk zichtbare spanningsreaktie vertoonden als ze door een man werden aangeraakt. Dat roept intrigerende vragen op. Zou Paul Ragonese de hand van zijn beknelde medemens ook hebben vastgehouden als deze een man was geweest en zou in dat geval de beknelde man het urenlange lichamelijke contact met een andere man hebben toegestaan? Ik hoop voor de mannen van deze wereld dat het antwoord op beide vragen onvoorwaardelijk positief luidt.

 

 

Image by Myriams-Fotos from Pixabay 

De natuurlijkheid van zelfdoding

Een patiënt meldt zich bij een collega van mij met het volgende verzoek. Ze heeft besloten zelf een einde aan haar leven te maken en heeft daarvoor de geschikte middelen in huis.  Maar ze wil nog graag met een iemand die een erkend en bekwaam psycholoog is enkele exitgesprekken, zoals zij dat noemt, voeren. Onder andere over de mogelijke effecten van haar zelfdoding op bepaalde mensen in haar omgeving en wat ze kan doen om die te verzachten. Mijn collega antwoordt dat het voeren van exitgesprekken niet tot zijn competentie en behandelingsrepertoire behoort. Zij vraagt hem dan haar daarvoor naar een collega te verwijzen. Maar dat wil hij niet doen zonder eerst zelf contact met een collega die daar mogelijk wel toe bereid is, te hebben opgenomen. Daarop belt hij mij, legt de situatie uit en vraagt of zij mij mag bellen. Er volgt een gesprek tussen haar en mij. Daarin verwoordt ze duidelijk haar doodsverlangen en blijkt dat ze ook al een datum voor haar zelfdoding heeft bepaald. Ze vertrouwt erop, zegt ze, dat mocht het tot exitgesprekken met mij komen, ik niet zal proberen haar toch op de een of andere manier van haar suïcidale voornemen af te brengen. Mocht ze op een bepaald moment de indruk krijgen dat ik dat toch doe, dan stoppen wat haar betreft daarmee de gesprekken. Ik leg uit haar verzoek een verwarrende en lastige opgave te vinden die ik niet zonder meer wil aangaan. Maar vanwege de uitzonderlijkheid ervan ook niet al bij voorbaat wil afwijzen. En zeg haar toe erover in beraad te gaan met een klankgroep van collega’s vertrouwd met suïcideproblematiek. Ik  spreek de wens uit dat zij bij dat beraad aanwezig zal zijn en dat ik mede op basis van de uitkomsten/adviezen daaruit zal besluiten al dan niet op haar wens in te gaan. Zo is gebeurd. Alleen zijn het  niet enkele maar enkele tientallen exit-gesprekken geworden en heeft ze haar exit-datum verschillende malen vooruitgeschoven. In die tijd heeft ze zich behalve via onze gesprekken ook via tal van boeken en andere publicaties bezig gehouden met denken over zelfdoding en daar zelf een essay, een passender woord kan ik er niet voor bedenken, aan toegevoegd onder titel ‘De natuurlijkheid van zelfdoding’. Opgedragen aan haar vriendin met de woorden: “Ik vraag je niet mij te vergeven dat ik je verlaat. Ik ben zolang mogelijk gebleven.” Van de ruim 40 pagina’s die het essay omvat zijn er een aantal die  naar mijn oordeel tot de meest indrukwekkende uit de suïcide-ervaringsliteratuur behoren. Ze zouden eigenlijk voor  een ieder toegankelijk moeten zijn. Wat wel zou betekenen dat bepaalde ‘onaffe’ teksten alsnog in haar stijl moeten worden voltooid. Daarvoor heeft ze me tenslotte per notariële akte toestemming verleend. Maar ik twijfel nog. Suïcide is geen onderwerp voor bange mensen. En hoe velen zullen zich toch laten afschrikken door wat haar laatste citaat zo eenvoudig en zo treffend uitdrukt: “Wat wij dood noemen, mijn vriend, is slechts de horizon waar voorbij we niet kunnen zien”. Iets wat zij zeker wel heeft geprobeerd.

 

 

Image by Giani Pralea from Pixabay

De zin van zelfspot

Er vindt bijna geen contact tussen mijn broers en mij plaats, telefonisch of in persoon, of er wordt minstens één mop of grap gewisseld. Als ik die de moeite waard vind, maak ik er een aantekening van in een hardleren schriftje dat ik ooit daarvoor  heb aangeschaft. Daarin staan er inmiddels honderden. Af en toe lees ik ze na, omdat ik de ervaring heb opgedaan dat ze mijn stemming kunnen verlichten of me aan het denken zetten. Het zijn vooral de uitspraken of moppen die een flinke dosis zelfspot bevatten die dat bewerkstelligen. Het antwoord op de vraag waarom dat zo is, werd me kortgeleden pas echt duidelijk uit een artikel dat een internationaal wetenschappelijk tijdschrift me voor commentaar toezond en dat de titel draagt ‘Selfreferential Humor and meaningful Life’ (zeg maar: zelfspot of zelfironie en zinvol leven).

Zelfspot, aldus de auteur, verkleint vaak de afstand tussen jou en anderen of, als je cabaretier bent, tussen jou en je publiek. De grondtoon daarvan is namelijk vaak “niets menselijks is ook mij vreemd”. Een paar voorbeelden. “Mensen zeggen vaak dat ik creatief ben en ik ben het daar zeer mee eens, want ik creer zelf de meeste van mijn problemen”. Of: “Ik heb veel geleerd van de domheden door mensen die mij om advies hadden gevraagd”. Of: Ik probeer iedere dag weer het beste te zien in de mensen om me heen, maar sommigen maken het je wel verrékte lastig”. Wat deze  voorbeelden gemeenschappelijk hebben is de bewustmaking van de  kloof tussen onze manier van leven en gedragen en de basale eisen waaraan we menen te moeten voldoen. Zoals de eis van volmaaktheid versus  onze onvolmaaktheid, de eis van normaal doen versus onze abnormaliteiten  en de eis van bizonder-zijn versus onze middelmatigheid (in veel opzichten). Maar als dat alles is wat zelfspot teweegbrengt, lopen we dan niet het risiko daardoor  ons zelfbeeld of zelfwaardering te ondermijnen en gevoelens van onvrede met onszelf en het leven versterken? Nee, dat hoeft het niet te doen als we tenminst tevredenheid met ons leven als een deugd en doel zien. Dan beseffen we vaak dat het allemaal beroerder had kunnen zijn dan het is en dat zelfspot, kunnen lachen om jezelf, doorgaans gelukkiger of minder ongelukkig maakt dan zelfmedelijden, huilen om je zelf. De kern hier is je bewustzijn dat de sleutel tot geluk je vermogen is om je levensverwachtingen tijdig bij te stellen, nu eens naar beneden dan weer naar boven. Ex-beatle John Lennon zei daar ooit het volgende over. “Toen ik voor het eerst naar de middelbare school ging, vroegen ze mij daar wat ik later wilde worden. Ik schreef op: Gelukkig’. Zeiden zij tegen mij ‘je hebt de opdracht niet goed begrepen’. Ik tegen hen ‘, nee, jullie hebben het leven niet goed begrepen.’ De spijker op zijn kop. Want wie het leven begrijpt, die begrijpt dat piloot, brandweerman, dokter, rijk of wat dan ook willen worden hoogstens verwachtingen zijn die je mogelijk ooit of mogelijk nooit  brengen tot wat in het hier en nu en later het belangrijkste is: je content voelen.

 

 

 

Image by Jürgen from Pixabay