Nachtgedachten

De vooraanstaande Franse bioloog Jean Rostand (1894-1977) die zich ook met besmettingen bezighield, schrijft in zijn werk “Gedachten van een bioloog’: “Waar je bang voor bent dat gebeurt niet, er gebeurt iets veel ergers”. Treffend gezegd. Een  klein deel van de wereldbevolking is besmet met het biologische coronavirus, erg genoeg overigens, maar een enorm groot deel is besmet met het psychologische virus, met angst. Angst die verwart, ontwricht, de toekomst verduistert, zichzelf vermeerdert, ziek maakt. Ik was daar getuige van bij een van mijn beste vrienden. Het begon eind januari toen hij vanwege rugklachten en wat leek op een blaasontsteking naar de huisarts was gegaan. Die had hem enigzins gerust kunnen stellen maar mijn vriend wilde toch een PSA-bepaling, bang als hij was dat er iets met zijn prostaat mis zou kunnen zijn. Die bepaling gaf een waarde aan  op de rand van normaal. Daardoor verontrust vroeg en kreeg hij een verwijzing naar urologie, maar kon daar niet eerder terecht dan begin april. Dan breekt de coronacrisis uit. Hij krijgt te horen dat de afspraak daardoor niet doorgaat en hij tezijnertijd teruggebeld wordt. De angst voor wat er intussentijd allemaal in zijn lichaam kan voltrekken, zoals ‘zijn die rugklachten mogelijk uitzaaiingen?’ slaat heftig toe. Ik help hem die te leren beheersen – middels ontspannings- en meditatieoefeningen en vooral 5G-oefeningen, oefeningen in het construeren van en acteren op helpende gedachten. Dat helpt redelijk. Maar s’nachts, hij slaapt slecht, en vooral in de vroege ochtenduren, slaan toch vaak paniekgedachten toe. Dikwijls tot op het punt dat hij zeker weet dat hij prostaatkanker heeft en beelden maakt van afscheid  nemen van zijn vrouw, kinderen en kleinkinderen en van alles wat hij nog in zijn leven had willen doen maar nooit meer zal kunnen. En hij hoopt daarbij vurig dat de coronacrisis al voorbij is als hij sterft, zodat zijn begrafenis in ieder geval weer met een normaal aantal mensen kan plaatsvinden. Waarom juist de nacht soms zo moeilijk is? Dat is omdat iedere nacht met zijn eenzaamheid en machteloosheid in zekere zin een imitatie van de dood is. Hij deelt zijn nachtgedachten wel met mij maar zo weinig mogelijk met zijn vrouw, die hij daar niet mee wil belasten.  Er verstrijken twee maanden zonder afspraakbericht. Ik spoor hem dan aan zelf zolang zelf te gaan bellen totdat een afspraak gemaakt is. Dat lukt tenslotte in de vorm van een nieuwe PSA-bepaling en een telefonische afspraak daarna met een uroloog (‘waarvan hij natuurlijk al weet wat die gaat zeggen’). Afgelopen week, na ruim 3 ½  maand wachten (sic!), heeft die plaatsgevonden. Niet alleen blijkt zijn PSA-waarde gedaald, maar afgezet tegen  eerdere bepalingen ontwikkelen zijn waarden zich leeftijdsconform, volstrekt normaal aldus de uroloog.  Als ik mijn vriend later die dag spreek, zegt hij ontwapenend eerlijk: ‘Weet je, ik begrijp nu pas echt je uitspraak dat hoe vaak je een gedachte denkt helemaal niets zegt over hoe waar die is. Ik ben de afgelopen maanden duizend doden gestorven. En ik leef nog”.

 

 

 

 

 

 

 

Photo by Gabrielle Rocha Rios on Unsplash

Emotionele welsprekendheid

Wat doet de anderhalve meter verplichting met onze cultuur? Die vraag kwam bij mij op bij het herlezen onlangs van een artikel dat ik ooit schreef onder de titel Intieme Gebaren. Daarin repte ik over een collega die naar verschillende landen reisde om te bestuderen hoe vaak men elkaar in gewone alledaagse contacten aanraakte. Hij ging in drukbezochte cafes zitten, observeerde urenlang de mensen om hem heen, en noteerde het aantal aanrakingen. Hij vond het volgende. Per uur raakten mensen in San Juan, de hoofdstad van Puerto Rico, elkaar 180 keer aan, in Parijs 110 keer, in de stad Gainesville in Florida 2 keer en in Londen 0 keer. De oorzaak van die verschillen is volgens hem de mate waarin lichamelijke aanraking in een cultuur vooral sexuele betekenis heeft. Hoe sterker de sexuele signaalwaarde, hoe sterker ook het taboe op aanraking. Maar met de introductie van de anderhalve meter samenleving is dat alles opeens anders. Aanraking, althans van vrienden, kennissen, collega’s, medewerkers enzovoorts, wordt niet alleen ontraden of verboden, maar zelfs als bedreigend of angstaanjagend bestempeld of ervaren. Wat kortgeleden nog een vriendschaps- of welkomsuiting was, is nu een angstprikkel. Wat  een nabijheidsverlangen is, wordt nu vervangen door een afstandseis. Wat doet dat met ons? Uiterlijk – je signaleert de ander voortdurend ‘ik wil je niet dicht bij me’ – en innerlijk? Kan hartelijk begroeten of afscheid nemen middels een handdruk, omhelzing, knuffel of kus worden vervangen door woorden? Een van de grootste ‘woorden-genieen’ ooit, William Shakespeare, meende in zijn Othello van niet: “Woorden zijn slechts woorden”. Ik meen dat Shakespeare zich  vergist. Ook woorden kunnen pijn doen, kwetsen, afstand scheppen. Woorden kunnen ook troosten, genezen, helen, verduidelijken, verbinden. Ook als ze op afstand worden uitgesproken. Alleen vereist dat laatste wel emotionele spreekvaardigheid. Kunnen spreken vanuit en in de taal van gevoelens als angst, verdriet, boosheid, gedeprimeerdheid, schaamte, schuld, jaloezie, trots, blijdschap en opluchting. Juist dat blijkt een taal te zijn die veel mensen, jonger en ouder, onvoldoende meester. Stel, je vindt iemand lief of sympathiek of troostend en je was précorona gewoon dat met een knuffel of kus uit te drukken. Wat moet je dan nu? Als je nu toch zou aanraken, is de kans groot dat diezelfde lieve ander je nu als bedreigend ervaart en probeert te ontwijken. Om dat te voorkomen en toch je gevoelens uit te drukken, moet je dus vooral terugvallen op woorden. Maar mogelijk  heb je tegen diezelfde ander nog nooit uitdrukkingen gebruikt als ‘ik vind je lief, sympathiek, troostend’, etc’. Mogelijk waren je kussen of knuffels mede manieren om je moeite met gevoelens rechtstreeks uit te spreken achter te verbergen. Wat voor lieve gevoelens geldt, geldt ook voor lastige. Uitspreken dat je verdrietig bent over iets, is niet zelden moeilijker dan maar gewoon in tranen uitbarsten. Kortom, de anderhalve meter samenleving vraagt om meer emotionele welsprekendheid. Maar helder(der)  over emoties communiceren moet je wel leren. Ter geruststelling, de lessen daarvoor bestaan al

Een psychische pandemie

“Sinds we in die coronacrisis zitten begin ik me echt oud te voelen. Ze hebben het voortdurend over ouderen en zwakkeren alsof dat één pot nat is, één grote risicogroep. Over maatregelen als ouderen verbieden de straat op te gaan, zodat de jongeren gewoon naar hun werk kunnen. Ze roepen zelfs dat de economie kapot wordt gemaakt om die ouderen die toch binnenkort doodgaan niet met het virus te besmetten. En dan die stomme ruzie in die ouderenpartij 50+ waarover wordt geschreven alsof dat typisch iets voor ons ouderen is: ruzie maken, achterdocht, niet meer redelijk kunnen denken, emotioneel incontinentie.” En terwijl ik hoor dat bij haar (71 jaar, alleenwonend) de tranen opkomen vervolgt ze. “Je voelt je als oudere onderhand derderangsburger, een last, een obstakel. Ik hoorde laatst iemand op de radio zeggen: ‘hadden we geen ouderen, hadden we geen coronacrisis’.  Mijn aanvankelijke reactie op haar uitlatingen is verbazing. Uit de keren dat ik haar ontmoet heb, ken ik haar als een zelfbeheerste, intelligente, wijze vrouw, die vóór de coronacrisis nog als vrijwilligster aan 60plussers computerles gaf en ook op andere gebieden actief was. Maar als we doorpraten, ze heeft me via via om een telefonisch consult gevraagd, blijkt dat ze zich erg onrustig, boos en angstig voelt, soms tot op het panische af. Haar beste vriendin, waarmee ze veel telefonisch en skype contact had, is veertien dagen eerder op een IC overleden, vermoedelijk aan coronabesmetting. Sindsdien, zo maak ik op uit het gesprek, is ze in depressieve rouw gedompeld. Ze heeft duidelijk psychologische hulp nodig om niet verder af te glijden, heeft daar ook om gevraagd via haar huisarts maar dat blijkt op enige korte termijn niet te regelen. Terwijl ik naderhand probeer dat toch te organiseren, vraag ik me af hoeveel ouderen zich momenteel psychisch in dezelfde situatie bevinden. Als oudere ben je niet alleen  zelf kwetsbaarder. Dat geldt ook voor je familieleden, vrienden en kennissen van overeenkomstige leeftijden. Als oudere loop je eenvoudig meer risico dat zich in je netwerk dodelijke verliezen  voordoen en dan nu ook nog op een vreselijke manier, zoals zonder afscheid te hebben kunnen nemen. Een rekensom. Als op iedere oudere coronadode er vijf oudere nabestaanden zijn die daardoor emotioneel en sociaal voor langere tijd diep ontredderd raken, dan hebben we er in de afgelopen paar maanden tienduizenden psychologische hulpbehoeftigen zoals zij bij gekregen. Mensen die decennia lang tijdens hun werkzame leven belangrijke bijdragen hebben geleverd aan het reilen en zeilen van gezinnen en samenleving, die harder getroffen of bedreigd worden door het virus dan enige andere groep (met uitzondering van gehandicapten)  en die als stank voor dank in hun latere jaren soms toch worden weggezet of zelfs ‘afgezeken’ als surplus -people, als ‘overbodige’ mensen. Laten we alsjeblieft ophouden ouderen te discrimineren, erkennen dat er onder hen niet alleen een virale maar ook een psychische pandemie gaande is en zorgen dat daarvoor in voldoende mate psychische  beschermingsmiddelen, welke dat zijn weten we allang, beschikbaar komen.

Voorwaardelijke humor

Als ik die bepaalde vriend aan de lijn krijgt, begint ons gesprek steevast met een stilte. Ik wacht tot die door hem wordt verbroken met ‘weet je..?’ of ‘heb je..?’ want dan volgt er (meestal) iets grappigs waardoor het gesprek met een goed humeur start. Zoals onlangs. “Weet je, ik moest vanmorgen in de supermarkt niezen. Ik heb nog nooit van zoveel mensen aandacht gehad”. Ik inderdaad lachen. Maar met een ietwat dubbel gevoel. Want het is ook een beetje de spot drijven met de angst van mensen. Toen ik hem daarop pseudovermanend wees was zijn reactie ‘”je hebt gelijk, dit is ook een beangstigende tijd. Volgens de Chinezen is het ‘t jaar van de rat en dat begint dan met een virus”. Dat vond ik wel spitsvondig maar echt leuk? Je kunt met humor soms ook bewerkstelligen dat de stemming eerder ont- dan opvrolijkt. Hij gaf toe zich daarvan soms te weinig rekenschap te geven. “Maar ik blijf erbij dat degenen met gevoel voor humor, als zender of als ontvanger, het over de hele linie kwa gezondheid beter doen dan degenen zonder. Ze kunnen beter relativeren en dat betekent dat ze zelfbeheerster omgaan met stress en klachten en kwalen”. Het beschikbare onderzoek geeft hem daar gelijk in. Maar humor, om heilzaam te zijn, moet wel aan drie voorwaarden voldoen. Het moet niet op een bespottende manier nationaliteiten, bevolkingsgroepen of generaties tegen elkaar af- of opzetten (stomdronken jongeman ziet oude man en bralt ‘wat ben jij oud zeg!’. Die reageert met ‘wat ben jij dronken zeg!’. ‘Waarop de jongeman uitroept: ‘maar dat is morgen weer over’). Een voorbeeld van humor waarin de  generaties wel met gelijke munt worden betaald? Een jong ventje collecteert voor de fanfare. Hij komt voorbij een oude man die op de eerste verdieping uit het open raam kijkt en roept “Meneer, hebt u wat over voor de fanfare?” “Wat”, reageert de man, “voor sigaren?” “Nee meneer, voor de fanfare.” Dat gaat zo nog twee keer, waarop het jochie geirriteerd uitroept “Ouwe, smeer die sigaren maar in je haar. En de oude man terugroept “ en jij die fanfare van jou”. Voorts, goede humor drukt bij voorkeur op een onverwachte manier zelfkennis of zelfspot uit in plaats van anderen bespotten. Fraai voorbeeld is  de professor in de opvoedkunde die in een talkshow op de vraag wanneer het leven begint, antwoordde:‘Dat begint als mijn jongste kind het huis verlaat en de hond mee neemt’. En het moet, reden voor Mark Twain humor ‘the juice of life’ te noemen, bijvoorkeur gaan over iets wezenlijks. Zoals in het voorbeeld de stress van opvoeding. Of zoals in het volgende –  mijn vriend had inmiddels ware humor weer te pakken – de absurde kloof tussen leefwerelden. ‘Bij de ingang van Albert Heijn aan een coronaleeg plein spreekt een dakloze een vrouw aan die net inkopen heeft gedaan: “ik heb al drie dagen niet gegeten”. Waarop de vrouw vraagt: “waar kun je zoveel zelfbeheersing leren?”’

Sociaal-emotionele afstand

Betekent sociale afstand ook emotionele afstand? Eerste paasdag brachten onze jongste zoon en zijn vrouw ons een anderhalve meter bezoek. Ze hadden ook hun jongste kind, 15 maanden oud, meegenomen. Omdat het mooi weer was en we in de tuin meer dan voldoende ruimte hebben voor de voorgeschreven afstanden, mocht hij ook even loslopen. We hadden een koord gespannen om de veilige afstand te markeren. Maar nauwelijks liet zijn vader hem los of hij, mij ziende, rende op mij af, zijn handjes voor zich uitstrekkend. Terwijl ik naar achter week, tilde zijn vader hem net op tijd omhoog en terug achter het koord. Een ingreep die nog keren herhaald moest worden. Ik ervoer dat als absoluut niet leuk. Tot zo’n 4 weken geleden paste ik, vanaf dat hij ongeveer een maand oud was, iedere week een groot deel van een dag op hem. Naarmate de maanden verstreken werden onze uitwisseling en wederzijdse gehechtheid steeds intenser. Als ik binnenkwam om de voorafgaande oppas af te lossen en hij zag mij, maakte hij zich acuut overal van los en kwam op mij toerennen. Precies zoals hij nu met Pasen deed. En het eerste wat ik dan deed was hem oppakken, knuffelen, rondsjouwen, in de lucht gooien en op schoot nemen. Ons begroetingsritueel zeg maar. Precies alles wat deze Pasen niet mocht. Zijn voortdurende pogingen  bij me te kunnen komen en zijn vader’s en mijn pogingen dat te voorkomen, maakte de ontmoeting voor ons beiden  frustrerend, enigzins verdrietig zelfs. Toen hij enige tijd later na veel gezwaai en afstandskussen met zijn ouders vertrok, realiseerde ik me terwijl ik de voordeur achter hen sloot, dat er niet enkel ‘social distancing’ had plaatsgevonden. Ook ‘social-emotional distancing’. We hadden niet alleen ruimtelijk maar ook emotioneel afstand  moeten houden. Behalve meters  ook contactverlangens moeten inleveren. Sindsdien houdt de vraag mij bezig wat social-emotional distancing aanricht als het nog maanden- of wie weet jarenlang moet. Om nog even bij mijn kleinzoon te blijven. Stel dat ik een jaar of langer niet meer op hem kan passen en met hem omgaan  zoals we dat gewend waren te doen, welke gevolgen zal dat hebben? Voor mij zal in ieder geval gelden dat ik dan veel minder van zijn ontwikkeling in juist de zo belangrijke periode van 1 tot 3 jaar zal kunnen mee-maken, in dubbele betekenis, dan zonder corona het geval zou zijn geweest. Zo belangrijk omdat kinderen daarin leren spreken, zelfbeeld ontwikkelen, relaties leggen, gevoelens differentieren en fantasie en werkelijkheid onderscheiden. Ik kan kortom niet de grootouder zijn, die ik graag zou willen zijn en waarvan ik geloof dat hij dat ook graag wil. Ik zal overigens bepaald niet de enige grootouder die met dit coronagevolg worstelt en met deze vraag: maakt lange tijd sociaal afstand  moeten houden van wie je houdt, het voor opgroeiende kinderen moeilijk die gevoelens te onderhouden? De wetenschap heeft daar nog geen duidelijk antwoord op. Ik wel. Schiet alsjeblieft op met dat vaccin.

Een oefening in nederigheid

Samen met mijn buurman, oud-huisarts, wandel ik door het park aan de overkant van de singel waaraan we beiden wonen. Onderling houden we alert de voorgeschreven afstand en meerdere keren moeten we ver uitwijken om die afstand ten opzichte van tegemoet komende wandelaars te houden. Dat maakt in gesprek blijven ongemakkelijker en geeft, aan wat eerder een ontspannen bezigheid was, wandelen, een zekere mate van gespannenheid. We hebben het erover waarom dat zo is en of dat alleen maar te maken heeft met het feit dat we voortdurend moeten opletten. “Nee’, het is meer’ zegt hij. “Angst?” vraag ik bijna retorisch. Hij knikt maar neemt het woord niet luidop over, alsof dat te confronterend, te kwetsbaar is. Al doorpratend bekennen we aan elkaar dat precies hierin de kern van ons ongemak of onrust gelegen is. De coronacrisis is een confrontatie met onze kwetsbaarheid, onze fragiliteit. Wij zijn uiterst fragiele wezens. Contact met een minuscuul, voor het blote oog onzichtbaar viraal organisme, kan al voldoende zijn om ons biologisch en  psychologisch af te breken. De middelen die we inzetten om dat te voorkomen, afstand houden, sociale isolatie, handen wassen, zijn niet meer dan lapmiddelen. Ze verminderen de waarschijnlijkheid dat onze fragiliteit door het virus kan worden benut, maar bieden er absoluut geen garantie tegen. Wat innerlijk aan ons knaagt en waaraan we voortdurend worden herinnerd doordat we daar in het park steeds maar lopen uit te wijken, is dat we wezens op de vlucht zijn. Merkwaardig genoeg betekent het  dat we wel angstig zijn maar niet in paniek. Helaas niet. Want paniek betekent voor korte tijd blootgesteld worden aan een gevaarlijke situatie waaruit we kunnen vluchten en ons weer veilig voelen. Maar de coronacrisis betekent chronisch in angst. Als we nu onze huizen weer invluchten, is veiligheid nog altijd geen zekerheid. Hebben we toch iets aangeraakt, ingeademd, opgevangen dat ons fataal kan worden? Dat is wat corona bij ons blootlegt. Het besef dat onze fragiliteit ons op ieder moment fataal kan zijn. En die confrontatie met onze fundamentele kwetsbaarheid is geen kwade droom. Het is de werkelijkheid, biologisch, psychologisch. Vrijwel tegelijk spraken we uit dat het hoofd bieden aan de corona-crisis daarmee in essentie een oefening in nederigheid is. Een deugd die we al te lang verwaarloosd hebben. Onze cultuur is er vooral een van hoogmoed geworden, van de ‘sky is the limit’, veroudering en sterfelijkheid zijn ‘preventable medical conditions’, de mens is ‘the master of the universe’ en ‘the only sin is not to win’ (Donald Trump). Het spreken over die zelfoverschattingen bracht ons  op het boek De Pest (La Peste) van de Franse filosoof Albert Camus. Geschreven in 1947 maar naadloos beantwoordend hoe en waarom crises als de coronacrisis ook psychologische  crises zijn. Het is enkel realistische omgang met onze fundamentele fragiliteit, nederigheid kortom, die psychologische ontreddering voorkomt of hanteerbaar maakt. Want, om het kort en pijnlijk treffend  met Camus te zeggen: “Het leven is een hospice, geen hospitaal”.

Spreken is goud

Het jaar weet ik niet meer precies. Ik was 12 of 13 jaar, zat op een seminarie  en er heerste zware griep. Veel mede-seminaristen en paters moesten het bed houden. De missen  waren voor een aantal dagen opgeschort en de groepsgebeden waren even niet verplicht. Ik vond dat heerlijk. Van mij mocht de epidemie nog lang duren. Wel werden de niet-zieken dagelijks halverwege de middag naar hun slaapcel gestuurd met een kwikthermometer. Bleken we koorts te hebben dan moesten we meteen in bed. Dat wilde ik per se niet. Om te zorgen dat de koorts die ik wel had niet kon worden vastgesteld, hield ik de thermometer steeds eerst even tussen mijn billen en dan, als ie rond de 38 uitkwam, ter afkoeling uit het raampje van mijn slaapcel. Hoewel ik me een aantal dagen niet helemaal jofel voelde, genoot ik zozeer van het zo verworven lossere regime dat het die symptomen zeker waard was. Terugdenkend aan die ervaring heb ik me afgevraagd hoeveel kinderen nu weliswaar lichte klachten hebben die op corona kunnen wijzen maar dat, net als ik indertijd, voor anderen verborgen proberen te houden. Want zo gauw je ouders dat in de gaten hebben, ben je mooi je vrijheid kwijt. Niet meer naar buiten, niet meer met andere kinderen omgaan, en de godganse dag opgescheept zitten met je mede-gezinsleden, die ook in quarantaine moeten. Ik heb er indertijd als kind geen moment bij stil gestaan dat door te doen alsof en besmet rond te blijven lopen, ik mogelijk anderen besmette. Niemand die me daarop wees. Dat excuus kunnen 12-13 jarigen vandaag niet meer aanvoeren. Ze worden via de media en talloze websites praktisch doodgegooid met informatie over het virus en de daarvoor geldende gedragsregels. Maar opmerkelijk genoeg is er een cruciale gedragsregel voor hen die ik nog nergens ben tegengekomen. Die luidt: ‘als jij, kind, vermoedt of merkt dat je griepsymptomen ontwikkelt, vertel het tegen je ouders en wel onmiddellijk. Want juist nu is spreken goud en kan zwijgen ziekmakend zijn’. Dat geldt overigens niet alleen voor kinderen, maar evenzeer voor ouders. Daarom ouders, spreek daarom met je kinderen over deze ‘vergeten’ regel. Maar spreek met hen ook af en toe over hoe de veranderingen door de corona-crisis door hen worden ervaren. Die zijn voor hen minstens zo groot  als voor volwassenen. Niet naar school, sportclub, muziekgroep, niet  of heel beperkt naar buiten en met vriendjes omgaan, geen direct contact met opa’s en oma’s, geen of heel beperkt bezoek van of aan gezinsvrienden, geen verjaardagsfeestjes, geen vakanties zoals gepland en, niet te vergeten, grote onzekerheid over of en wanneer alles ooit weer normaal wordt. Bedenk voorts, de onzekerheid die jij nu als ouder ervaart over jouw gezondheid, werk en inkomen is niet alleen een stressbron voor jezelf. Het  beinvloedt ook de sfeer in huis en daarmee hoe angstig of gerust je kinderen zich voelen. Ook hier geldt: spreken is goud, zwijgen verdient geen medaille.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Angst is deelbaar

Het is zaterdagochtend, ik zit aan mijn ontbijt en kijk de tuin in. Het is zonnig, de lucht is strak blauw, hier en daar beginnen planten in bloei te komen, een ekster en een vlaamse gaai fladderen rond. Nog maar kort geleden zou ik dat alles hebben aangezien voor het begin van een prachtige dag en opgevat hebben als een uitnodiging om naar buiten te gaan, de wereld in, het leven te vieren. Maar niet langer. Buiten heeft voor mij, zelfs terwijl ik besef dat het mogelijk overdreven of overgeneraliserend is, meerdere nuances van bedreiging gekregen. Alsof er achter dat prachtige dagbegin onzichtbaar iets kwaadaardigs wacht op de gelegenheid om op mij over te springen. Natuurlijk weet ik dat ik in mijn eigen tuin veilig ben. Maar ik weet ook dat als ik straks in het park in de buurt wil gaan wandelen, zoals ik al jaren dag in dag uit doe, diezelfde veiligheid niet langer een vanzelfsprekendheid is. De enkele keren dat ik dat de afgelopen dagen toch heb gedaan, heb ik angstvallig (treffend woord nu) de voorgeschreven afstand van anderhalve meter van voorbijgangers proberen aan te houden. Zij  meestal ook. Maar het geeft een vervreemdend  gevoel van wantrouwen om als voorbijgangers in elkaar een potentiele levensbedreiging te moeten zien. Ik althans ervaar het als een ontmoedigende, zelfs deprimerende boodschap. Onlangs schreef ik op deze plaats dat het niet zozeer angst voor de dood als wel voor controleverlies is die mensen in deze coronatijd in zijn greep houdt. Ik denk nu dat dit een vergissing was. Enige zelfanalyse en literatuuronderzoek heeft mij duidelijk gemaakt dat achter gevoelens van onveiligheid, ontmoediging en controle-verlies bij rampen van de corona-omvang, wel degelijk de meest fundamentele van alle angsten loert: de angst voor de dood. De enorme investering van psychologische energie die wij nu, kabinet, overheidsdiensten, zorginstellingen, burgers en bedrijfsleven, massaal plegen ten behoeve van het behoud van het leven en van zelfbehoud, zou onmogelijk zijn als de angst voor de dood ons niet even massaal opjaagt. De term ‘zelfbehoud’ alleen al wijst op inspanningen om een levensvernietigende kracht te neutraliseren of te vertragen. In normale tijden bewegen we ons meestal alsof we niet geloven in onze eigen dood. Maar door corona kunnen we ons die psychologische luxe niet langer permitteren. Want het gaat nu niet om het omgaan met onzekerheid maar juist om het omgaan met een zekerheid. De zekerheid van doodsangst. Willen we psychologisch nu iets voor elkaar betekenen, dan is het door openhartig over en met die angst in gesprek te gaan. Angst heeft de eigenaardige eigenschap om ondermijnender te worden naarmate we datgene waarvoor we angst hebben, verdringen. Zo ook doodsangst. Maar doodsangst openlijk benoemen en bespreken vergt moed. Geen TV-presentator, koning of premier heeft daar tot op heden de moed toe gehad. Heeft durven uitspreken dat ook zij doodsangstig zijn en hoe ze daarmee omgaan. Dat betreur ik. Want zeker in tijden van corona is gedeelde angst halve angst.

 

 

 

 

 

 

Stop het hamstervirus!

Afgelopen vrijdagavond omstreeks 7 uur. Ik ga naar de  Albert Heijn bij mij in de buurt om spaghetti te kopen. Bij binnenkomst val ik van de ene verbijstering in de andere. Tal van schappen blijken, op enkele eenzame verpakkingen na,  zo goed als leeg. Alsof er een orkaan door de zaak is gegaan en alles op zijn weg heeft weggeblazen. Ook in het pasta-schap. Geen spaghetti meer te bekennen. Een vakkenvuller die ik er naar vraag, antwoordt dat er morgen wel weer zal zijn maar dat ik dan flink vroeg moet komen. ‘Want ze nemen het soms wel met tien pakken tegelijk mee’. Op dat moment komt een vrouw voorbij met een bergtop aan producten in haar winkelwagen die minstens 10-20 centimeter boven de rand daarvan uitsteekt. Meteen daarop een man met een eveneens overvolle wagen en een enorm pak toilet- of keukenpapier onder zijn arm, die doodgemoedereerd hardop tegen de vrouw naast hem uitroept “ziezo, daar kunnen we  weer een maand mee vooruit’. Als ik even later met de weinige boodschappen die ik nog kon doen, naar huis rijd, bedenk ik dat er niet een maar twee virussen rondwaren. Een lichamelijk en een psychisch virus. Beiden zijn van mens op mens overdraagbaar en hoogst besmettelijk. Zo voelde ik daarnet in Albert Heijn het psychische virus, dat tot hamsteren aanzet, bij aanblik van die overvolle winkelwagens zich ook even in mij roeren. Beide virussen zijn levensgevaarlijk. Het lichamelijke virus kan ons lichamelijke immuunsysteem slopen. Maar het psychische virus kan door gedachten als  “Wat kan mij het schelen of er iets voor anderen overblijft als ik maar genoeg heb” en het gedrag wat daaruit volgt ons sociaal immuunsysteem slopen. Het sociale weefsel dat ons bindt en ons elkaar doet vertrouwen en beschermen. Scherper gezegd. Hamsteren is anti-sociaal gedrag in de meest letterlijke zin van het woord. Want het sloopt het meest belangrijke sociale kapitaal waarover we beschikken: wederzijds vertrouwen. In haar prachtige boek Dilemmas of Trust noemt Govier vertrouwen de lijm van de samenleving. De twee componenten van die lijm zijn goede intenties en competenties,  het hebben van goede bedoelingen jegens anderen en weten hoe die waar te maken. Mensen vertrouwen is verwachten dat zij goed of juist jegens ons zullen handelen, en dat ze weten hoe behalve met hun eigen ook met onze belangen rekening te houden en ons niet te schaden. En terwijl we juist in deze tijd van crisis niets zozeer nodig hebben als wederzijds vertrouwen, als geloof in de goede intenties en competenties van elkaar, zijn er mensen bezig, de  hamsteraars, ons met wantrouwen te besmetten. Het kan daarom niet toevallig zijn dat het woord hamsteren is afgeleid van een oud-Iraans woord dat ‘de vijand, die omverwerpt’ betekent. Hamsteraars werpen het vertrouwen tussen mensen omver. Ik roep de supermarkten op die schuingedrukte zin de komende weken boven hun ingang te hangen. En alle lezers om als er nog twee pakken spaghetti over zijn, er een te laten liggen.

“Je moet iets doen!”

Aan mensen uit mijn omgeving stel ik af en toe de vraag ‘waar zijn we nou eigenlijk bang voor wat dat Corona-virus betreft?’ Het eerste spontane antwoord is vrijwel altijd: voor de dood. Kortom, Corona-angst zou eerst en vooral doodsangst zijn. Ik betwijfel dat. Met het woord ‘doodsangst is iets  vreemds aan de hand. Voor alle angsten – of het nu gaat om fobiee¨n als die voor dieren, bloed, injectienaalden, onweer, vliegen en noem maar op – geldt dat ze betrekking hebben op ‘dingen’ die je kunt ervaren of zien. Behalve doodsangst. Je kunt de dood niet ervaren. Als je dat wel zou kunnen zou je immers niet dood zijn.  Je kunt dus ook niet bang zijn voor de dood. Je kunt alleen bang zijn vo´ o´ r de dood. Dat wil zeggen voor het proces van doodgaan of sterven. Of precieser, voor de gedachten en gevoelens die je verwacht nog bewust te zullen ervaren als het virus bezig is je leven uit te doven. Angst voor het virus is daarom in ieder geval anticipatie-angst. Een treffend woord: ‘anticipatie’. Het  komt van het Latijnse woord anticipare, dat zoiets betekent als ‘vooruitgrijpen’. Angst vo´ o´ r het virus is ‘vooruitgrijpende  angst’. Het is angst die voorbij het heden grijpt naar gevoelens die je denkt te zullen hebben en de risico’s die je denkt te zullen lopen als je de besmetting hebt opgelopen. Maar dat is psychologisch wat het virus betreft niet het hele angstverhaal. Een ander aspect van de virus-angst is angst voor controleverlies. Verlies van controle over de verspreiding van het virus in je directe omgeving. Die angst heerst momenteel wereldwijd. Dat is duidelijk te zien aan het gedrag van degenen die op dit punt beleid moeten maken en ons informeren en adviseren. Ze zullen het liever niet hardop zeggen maar ook zij verkeren voortdurend in de greep van de angst voor controleverlies over besmetting. Onzeker als ze zijn over de effectiviteit van bepaalde maatregelen, zullen ze die toch  voorstellen of opleggen,  enkel en alleen om de geruststellingssuggestie die van actie kan uitgaan. Zowel naar het publiek als naar hen zelf: ‘we doen tenminste iets’. Wat ieder van ons persoonlijk betreft brengt de angst voor controleverlies ons er toe ‘dingen’ te doen als mondkapjes te dragen, onze handen volgens voorschrift vaker te wassen, bepaalde bijeenkomsten te vermijden, ons in huis terug te trekken. Allemaal maatregelen waarvan het effect niet of maar beperkt bekend is. Maar het zijn wel maatregelen waardoor we onze angst voor verlies van controle verminderen, “we doen tenminste iets”, hoewel die daarmee niet verdwijnt.  Want het virus is onzichtbaar. En controle over een onzichtbare vijand is en blijft een ondoorzichtige onderneming en niet zelden vooral een schot in het duister. Sigmund Freud, de bekendste van alle psychologen ooit, zei dat hij voor niets zozeer angst had als voor verlies van controle. Om daar aan toe te voegen: “Enkel met denken wordt die angst niet minder. Je moet iets doen.”