Mensvijandige verklaring

Als iemand je iets wil geven maar je neemt het niet aan, van wie is het dan? Het is een vraag die bij mij opkwam na lezing van de Nashville-verklaring, een pamflet van een aantal Amerikaanse geestelijke voormannen dat onlangs ook in het Nederlands is vertaald en onderschreven, onder andere door SGP-voorman van der Staaij. Daarin doen ze uitspraken over ons gedrag in huwelijk en sexualiteit die allesbehalve zachtzinnig zijn. Ik noem een aantal. Sex voor het huwelijk is zondig. Sex buiten het huwelijk nog zondiger. Ook scheiding is een grote zonde, evenals sex met personen van hetzelfde geslacht. De optelsom is gauw gemaakt. Gegeven het feit dat circa 40% van de huwelijken op een scheiding uitloopt, naar schatting 20-30% van de gehuwden af en toe buitenechtelijke sex heeft, tenminste 50-70% sex voor het huwelijk heeft en circa 15-20% sexuele omgang met leden van hetzelfde geslacht heeft of had, leven we allemaal in zonde. En niet zelden in meervoudige zonde. De kernboodschap van de Nashville-verklaring aan ons is daarom – de woorden zondig en zonde komen er zo’n 20 keer in voor  – onmiskenbaar: ‘jullie zijn, zonder uitzondering, zondaars’. ‘What else is new?’ Het is een boodschap die al eeuwenlang door bepaalde religieuze groeperingen wordt verkondigd. En blijkbaar vond een groep hedendaagse geestelijke leiders het nodig die weer eens uit te bazuinen. Tot zover inderdaad niets nieuws. Maar waarom is er nu dan toch zoveel ophef over dat zelfs het Openbaar Ministerie nagaat of er sprake is van een strafbaar feit? Dat komt omdat de Nashville-verklaring in de media voornamelijk is neergezet als een antihomo pamflet. Dat is een ernstige vergissing. Het gaat veel verder dan dat. Het is een mensvijandig pamflet. En het is  een toppunt van hooghartigheid. ‘Jullie mensen’, zo wijzen de ondertekenaars naar ons allemaal, ‘ leven tegen de bedoeling van de natuur en de schepping in – dat hebben wij met elkaar vastgesteld – en roepen jullie dringend op daarmee te stoppen. Want anders!’ Ja wat anders eigenlijk? Daarover wordt  niets concreets gezegd. Tenminste niets in de zin van rampen die over de aarde zullen neerdalen of enkele reizen naar de hel. Maar tussen de regels door is een dreigement voelbaar: ‘als jullie je leefwijze niet veranderen in de Goddelijke richting die wij kennen [tussen haakjes, blijkbaar zijn ze zelf brandschoon], dan kan het niet anders dan dat jullie uiteindelijk (in het hiernamaals) daarvoor de rekening  gepresenteerd krijgen’. Hoe men het ook wendt of keert, het pamflet zal daarom bij een aanzienlijke groep mensen angst oproepen. Hen terroriseren, psychologisch gezien. Hebben de ondertekenaars dat ook zo bedoeld? Ze hadden het zich in ieder geval vooraf moeten realiseren. De ochtend voordat ik dit opschreef, vertelde een kennis me dat haar 16-jarige homoseksuele zoon naar aanleiding van het rumoer over het pamflet, haar min of meer angstig had gevraagd “Mama, ben ik tegennatuurlijk?” Waarop zij wijselijk had geantwoord: “Lieverd, hoe kom je erbij. Je bent mijn natuurlijke zoon.”

Mijmer meer

Oudejaarsdag. Ik zit in de bioscoop en kijk naar de film Bohemian Rhapsody, soms met tranen in mijn ogen. Vooral bij de scènes waarin Freddy Mercury, de leadzanger van Queen, de band waar de film over gaat, aan zijn vriendin de liefde verklaart. De essentie van liefde zegt hij is niet zozeer van elkaar houden als wel in elkaar geloven. Geloven het beste, het meest bizondere, het meest lieve in elkaar naar boven te willen en te kunnen halen. En toen was het pauze, ging het doek op wit en stonden vrijwel op slag tal van mensen op. Om versnaperingen of het toilet te halen. En rondom mij haalden tal van anderen die bleven zitten ook als op slag hun mobiel te voorschijn. Dat was ook mijn eerste neiging. Maar vrijwel meteen onderdrukte ik die ook weer. Het was alsof er iets in mij zei dat ik de diepe emotionele indruk die de laatste filmbeelden op mij gemaakt hadden, onrecht aan zou doen door domweg wat op mijn mobiel te gaan zitten vingeren. Hoe ik erop kwam weet ik niet meer, maar in stilte gaf ik mezelf de opdracht ‘ga mijmeren’. (Toen ik later thuis de herkomst van dat woord opzocht, werd me duidelijk hoe treffend het was. Mijmeren komt van het oudGriekse woord ‘mermeros’ wat zoiets betekent als ‘waar men aan blijft denken’). Ik heb een tijdlang in de bioscoop zitten nadenken over die kern van liefde volgens Freddy. Op een gegeven moment werden mijn mijmeringen onderbroken doordat iemand langs mijn stoel moest. Terwijl ik opstond,  de pauze liep op zijn einde en het licht werd langzaam gedoofd, zag ik, de zaal inkijkend, een zee van lichtgevende schermpjes om me heen. Is dat wat techniek met ons doet, vroeg ik me, weer gaan zittend, af? Ons voortdurend van de ene activiteit in de andere, van de ene indruk in de andere laten buitelen, zodat er eigenlijk nooit meer echte pauzes zijn. Neem de TV. Terwijl het ene programma nog loopt wordt het andere al herhaaldelijk aangekondigd, en tussen beiden in worden ook nog eens de meest belachelijke  productpresentaties geperst. Ieder gaatje in tijd of agenda moet worden volgeplempd. Wat doet het met ons brein en met onze levenshouding als we voortdurend worden verleid om het mijmeren te vermijden? Het antwoord is griezelig. Die overproductie en overconsumptie maakt dat we voornamelijk verzamelaars van indrukken en ervaringen zijn geworden in plaats van verwerkers en zingevers. Dat is ook wat ik in mijn psychologische praktijk steeds vaker zie: ‘zin-loze’ mensen. Mensen op zoek naar zin door als maar meer indrukken en ervaringen te consumeren en te communiceren maar onbewust van het feit dat  juist daarin hun probleem ligt, dikwijls symptomatisch uitgedrukt in de vorm van een burn-out of depressie-klacht: ze kunnen de pauzeknop maar niet vinden. Daarom is het ook niet gemakkelijk mensen ervan te overtuigen dat je tot stilstand komt als je nooit stil staat. Als je nooit meer mijmert.

Loslaten is de kunst

Als de voortekenen niet bedriegen zullen er in het nieuwe jaar tenminste weer zo’n 35 duizend scheidingen plaatsvinden en zijn bij  ongeveer de helft daarvan minderjarige kinderen betrokken. Voor velen daarvan geldt dat de scheiding van hun ouders niet in hun (ontwikkelings-)belang en diep verdrietig is en mogelijk voorkoombaar. Zoals deze. Onlangs tijdens de jaarlijkse kerstlunch met oud-collega’s nam een van hen die ook een goede vriend is, mij na afloop apart. Hij vertelde dat hij smoorverliefd was  op een andere vrouw en overwoog te gaan scheiden. Zijn vrouw wist nog van niks. Op mijn vraag of hij nog van haar hield, antwoordde hij: ,,ja, toch wel, maar het is anders, lang niet zo bizonder, niet zo hartstochtelijk’. Ik heb het al zo vaak gezien, mannen die zich als een ledepop laten spannen tussen twee vrouwen. Een waarmee ze een oude relatie hebben, met tal van goede herinneringen en kinderen maar ook met de banaliteiten en irritaties van het gewone alledaagse leven. En een waarmee ze een relatie hebben met uitsluitend onalledaagse, bizondere, dikwijls stiekeme ervaringen en (nog) ongehinderd door oude patronen en praktische verantwoordelijkheden. Zijn antwoord op mijn vraag of hij bereid was om aan de relatie met zijn vrouw te werken, was daarom typerend: ,, Weet ik eigenlijk niet, want dan moet ik natuurlijk het contact met haar (vriendin) verbreken? Ik denk vaak, had ik haar maar twintig jaar eerder ontmoet!’’ Maar dat heeft hij niet en dus moet hij maar wil eigenlijk niet kiezen. In de prachtige film The Prince of Tides naar het gelijknamige boek van Pat Conroyd is dit het centrale thema. Een man, al vele jaren getrouwd en kinderen, wordt hartstochtelijk verliefd op de vrouwelijke psychiater waarbij hij in behandeling is. En zij op hem. Als hij een keuze niet langer uit de weg kan gaan, besluit hij toch voor zijn vrouw en kinderen te kiezen. En legt die keuze als volgt aan zijn minnares uit: ‘Ik hou meer van jou, maar van haar houd ik langer’. De film eindigt met te laten zien hoe hij ondanks het feit dat hij bijna dagelijks met pijn aan haar terugdenkt, vrede heeft met zijn beslissing. En wel omdat hij daarmee al die andere mensen om hem heen het meeste recht en de minste pijn doet. Ik heb mijn oud-collega aangeraden de film te bekijken. Hij beloofde dat te doen, maar voegde er onmiddellijk aan toe ‘ik moet er niet aan denken dat ik tegen haar (vriendin) moet zeggen dat ik de relatie definitief verbreek’. Ik heb hem uitgelegd dat hij daar juist wel en heel vaak aan moet denken. Zo vaak dat hij het zichzelf tegen haar kan horen zeggen: ‘ik moet jou laten gaan want ik wil mijn eerdere keuzes trouw blijven’. Of om het in de woorden van het beroemde boek van de Tao (de Tao Te Ching) te zeggen: ,,De wereld wordt veroverd door hen die haar laten gaan.’’

Zinvolle eenzaamheid

Vorige week gaf ik in Haarlem een lezing naar aanleiding van de voorpublicatie van het boek Leven is Loslaten. Tijdens de signeersessie na afloop wenste een deelneemster mij goede feestdagen en ik haar hetzelfde. Waarop ze even bleef staan en min of meer plompverloren terwijl er anderen om ons heen stonden, vroeg: ‘Kunt u goed tegen eenzaamheid?” Mijn onnadenkend onmiddellijke reactie was: “Ik denk het wel”. Toen ik na afloop mijn spullen bijeen aan het pakken was, was ze daar opeens weer.  Nog voor ik had kunnen zeggen dat er mensen op mij stonden te wachten, kwam ze met een tweede vraag. “Kunt u míj dat leren, goed tegen je eenzaamheid te kunnen?” Het verdriet dat ik daarachter vermoedde deed me stilstaan. Er volgde een gesprek dat zeker  een twintigtal minuten duurde. Een tamelijk confronterend gesprek, voor mij in ieder geval. Mijn aanvankelijke antwoord dat ik goed tegen eenzaamheid kan, moest ik al gauw nuanceren. Ik kan goed alleen zijn en ben geregeld, door de aard van mijn werk, alleen. Maar dat is mijn eigen keuze en altijd in de wetenschap dat ik binnen afzienbare tijd, meestal niet meer dan enkele uren, weer mensen om me heen zal hebben. Maar ik ben nooit dagen achtereen alleen, zelfs geen dag. Dus weet ik eigenlijk helemaal niet hoe het is om eenzaam te zijn in de zin van graag mensen met soortgelijke interesses en levensinstelling om je heen hebben maar ze niet hebben en maar moeten afwachten of dat een keer gebeurt. Of verlangen naar liefdevol-intiem contact met een ander, maar zo iemand niet meer, dat bleek het geval bij haar, en mogelijk nooit meer hebben. Ik heb, bij mijn weten, nog nooit in een situatie verkeerd waarin er niemand (meer) was die uitdrukkelijk van mij hield en omgekeerd. “Maar dat” zei ze, “kan ook u ooit overkomen. En bent u er dan op voorbereid?’ Ik heb eerlijkheidshalve moeten antwoorden dat ik dat niet weet. Maar inmiddels houden de vragen “ben ik op eenzaamheid voorbereid” en “hoe bereid je je daarop voor”, me wel bezig. Helemaal omdat ze iets zei dat ik me nooit zo gerealiseerd heb maar dat de kern van eenzaamheid raakt. Iets dat duizenden jaren geleden al zo heftig beschreven werd in het meest psychologische van alle bijbelboeken, het boek Job: “mijn broers houden zich verre van mij, mijn bekenden zijn vreemden voor mij, verdwenen zijn mijn verwanten, mijn gasten zijn mij vergeten…al mijn getrouwen verafschuwen mij…die ik liefhad keren zich van mij af”. In haar woorden tegen mij: “Als de mensen die belangrijk voor je zijn allemaal gestorven of onbereikbaar zijn, er niemand over is waardoor je echt bemind voelt, dan ben je altijd en te midden van alle mensen eenzaam”. Ik geloof dat dat klopt. Maar ik geloof ook dat je leven ook dan nog heel zinvol kan zijn, In mijn woorden tegen haar: “We moeten er hoe dan ook voor zorgen dat onze dóelen nooit opraken”.

Jeugdige eenzaamheid

Soms als ik me in mijn werk met niet zo gemakkelijk opvoedbare jongeren wil inleven in hoe anders zij tegen de wereld aankijken, dan gebruik ik de herinnering aan de volgende gebeurtenis nog weleens als brug. Ik zal een jaar of vijftien zijn geweest en hetzelfde zal gegolden hebben voor haar, Rieteke, een meisje waar ik af en toe mee optrok. Wat ons vooral bond waren de moeilijkheden die we beiden met onze ouders hadden. Op een avond was het bij mij thuis zo hoog opgelopen dat ik, ook al was het 10  uur of daaromtrent, woedend het huis had verlaten en voorlopig niet van plan was daar terug te keren. Alleen wist ik niet waar ik dan naar toe moest. Ik besloot daarom, zonder veel hoop overigens vanwege het late uur, bij haar langs te gaan. Tot mijn verrassing, ze woonden op een bovenhuis met aparte trapopgang, zat ze daar. Dikke tranen in haar ogen. Alsof we het zo hadden afgesproken had ook zij een heftige ruzie met haar ouders achter de rug die haar naar boven hadden gestuurd. Maar in plaats daarvan was zij naar buiten gegaan. Het volgende uur zijn we door de stille straten van Sneek gelopen, elkaar en ons zelf er steeds heftiger van overtuigend dat we niet terug moesten gaan. Maar wat we dan wel moesten, bleef onduidelijk totdat ze op een idee kwam. “Laten we gaan trouwen” stelde ze voor, “en dan gaan we gewoon samen weg. Want als je getrouwd bent, ben je volwassen en kun je doen doen wat je wilt.” Ik wist niet of het klopte wat ze zei en ik zag ook niet precies in hoe we dat trouwen op dit late uur  moesten regelen. Maar creatief als ze was had ze daar meteen al een oplossing voor. “We gaan naar de pastorie (die naast de kerk aan de Singel in Sneek), bellen aan, die zijn vast nog wel op, en vragen aan de pastoor of kapelaan of die ons wil trouwen.” Ik zie het nog voor me. De kapelaan die open deed, ons stom verbaasd aankeek, maar ons niet de deur wees toen zij zei waarvoor we kwamen. Integendeel. Na een “zo, dat verzoek krijg ik niet vaak op dit uur” nodigde hij ons uit binnen te komen. Ik denk dat we zeker twee uur zijn gebleven. En het gesprek dat we daarin gedrieen hadden behoort tot een van mijn beste jeugdherinneringen. Een volwassene waar je als jongere tegen opkijkt, maar die niet oordeelt laat staan veroordeelt. Die zomaar, zonder daar iets voor terug te vragen, tijd aan je geeft zolang als je nodig hebt om je uit te spreken. Die alleen maar wil begrijpen en zich daarom beperkt tot luisterend vragen. En die jouw antwoorden op zijn vragen bij voorbaat serieus neemt. Vooral deze vraag en  dit antwoord zijn mij bijgebleven. Hij: “Waarom willen jullie eigenlijk trouwen?” Zij: “Omdat we niet langer eenzaam willen zijn”.

Verbied zelfmoord

In de documentaire De twee gezichten van Ahmed Aboutaleb[1]stelt interviewer Frenk van der Linden de Rotterdamse burgemeester op een gegeven moment de volgende vraag: ‘Is het correct dat uw zus een einde aan haar leven heeft gemaakt?’ Aboutaleb, die afgaande op zijn gezichtsuitdrukking begrijpelijkerwijs niet op een dergelijke vraag zit te wachten, antwoordt niettemin openhartig: ‘Ik heb een zus die zelfmoord heeft gepleegd.’

Wat is er mis met dat antwoord? Het antwoord: alles. De reden dat er van alles mis mee is, is deze. In ons taalgebruik betekent de combinatie van ‘plegen’ en een gedragsbeschrijving vrijwel altijd dat de betrokkene iets verbodens of zelfs misdadigs heeft begaan. Je pleegt een aanslag, een diefstal, bedrog, je pleegt een moord, je pleegt zelfmoord. Ik weet niet of Aboutaleb met zijn antwoord de bedoeling had om uit te drukken dat zijn zus in zijn ogen iets onaanvaardbaars of misdadigs had gedaan door zelf een eind aan haar leven te maken. Maar waarom gebruikte hij dan wel woorden als ‘(zelf)moord’ en ‘plegen’, waarin dat oordeel als het ware al in ingebed is?

Hij is helaas niet de enige. Tal van nieuwsrubrieken, kranten, journalisten en de meeste ‘gewone’ mensen doen hetzelfde. Zelfs 113, de landelijke hulporganisatie op dit terrein, heeft het steevast over zelfmoordpreventie en praten over zelfmoord. Waarom? Het antwoord is pijnlijk. Dit woordgebruik is een late echo van vele eeuwen waarin zelfdoding werd beschouwd als een misdrijf en wel het ergste misdrijf, de ergste moord, die een mens kan begaan. Of zoals het in een geschrift uit 1555 staat: ‘… wie iemand doodt, die doodt slechts een lichaam. Maar wie zichzelf doodt, die doodt lichaam en ziel.’ Zelfdoding als dubbele moord. Vandaar dat de straffen ook dubbel zo gruwelijk waren. Niet zelden werd eerst in een proces de (al dode) zelfdoder ter dood veroordeeld vanwege zijn zelfdoding, en werd daarna zijn of haar dode lichaam opgehangen of onthoofd. Daarna werd het lichaam achter ezels of honden gebonden door de straten gesleept, met een staak die in het hart was geduwd, om ten slotte in stukken gehakt als voer voor de wilde dieren te dienen. De zelfdoder was door zijn daad voor eeuwig een ‘niet-mens’ geworden, een beest gelijk.

Die aan razernij grenzende gruwelijke houding zit blijkbaar nog zo diep in ons sociale dna gegraveerd, dat we blijven vervallen in dat verschrikkelijke, criminaliserende en onterechte taalgebruik. Want zelfdoding is geen moord. Van ‘hij die opzettelijk en met voorbedachten rade een ander van het leven berooft’, onze definitie van moord, is helemaal geen sprake. Er wordt geen ander gedood. Er wordt zelfs niemand tegen zijn of haar wil gedood. En degene die de doding voltrekt doet dat met instemming van het slachtoffer, dus van zichzelf.

Kortom, de buitensporig wrede veroordeling door onze voorouders van zelfdoding mag niet langer ons taalgebruik gijzelen. ‘Zelfmoord’ en ‘plegen’ zijn wrede, bevooroordelende woorden. Van der Linden droeg bij aan het neutraliseren van die bevooroordeling en daarmee aan het ongedaan maken van die gijzeling, door zijn vraag aan Aboutaleb zo te stellen als hij heeft gedaan: ‘Is het correct dat uw zus zichzelf heeft gedood?’

Nu nog de Aboutalebs van deze wereld ertoe zien te krijgen om op deze maner over wijlen hun verwanten te denken en te spreken die op deze wijze het leven uit zijn gegaan.

Want hoe dan ook, de conclusie kan geen andere zijn dan dat de termen  zelfmoord’ en ‘zelfmoord plegen’ overblijfselen zijn van de veroordelende en criminaliserende houding van eerdere generaties ten aanzien van het zelf een einde aan het eigen leven maken. Maar juist door die er in opgesloten liggende veroordeling is het voor veel nabestaanden een pijnlijke term, die het leed voor hen vaak alleen maar schrijnender maakt (zie box)

“Acht jaar geleden nam onze zoon het besluit zijn leven te beëindigen. Dat was op zich al een groot verdriet. Maar dan dat woord zelfmoord dat alsmaar gebruikt wordt en werd. Ik veranderde het in gedachten steeds in zelfdoding en nu… nu stond het in de krant. Al acht jaar hoopte ik op een column als vanochtend. De tranen stroomden me al lezend over mijn wangen, tranen van verdriet, van ontroering, maar vooral van opluchting”.’[2]
[1] Zie o.a. Youtube.com De twee gezichten van Ahmed Aboutaleb
[2] Uit de brief van Alice Koome, 11 januari 2016, met haar toestemming, naar aanleiding van de column ‘Verbied zelfmoord’, in de dagbladen van de Holland Media Combinatie op 11 januari 2016. In die column pleit de auteur van de column voor een verbod op het gebruik van het woord zelfmoord door de overheid, de media en andere publieke organen.

 

Tijdsboekhouding

In mijn directe omgeving zijn er op dit moment twee mensen op wie ik zeer gesteld ben, naaste familieleden ook, wier dagen geteld lijken. Ze zijn beiden uitbehandeld zoals dat heet, en het zoeken is naar alternatieven die nog zoveel mogelijk tijd en kwaliteit kunnen betekenen. Maar die liggen bepaald niet voor het oprapen zodat de keuze om ‘niets meer te doen’ en maar met zo veel mogelijk ondersteuning en palliatie te laten gebeuren wat blijkbaar gebeuren moet, een reeele afweging is. Ik vind dat ze beiden heel moedig aan hun situatie het hoofd bieden, maar de worsteling met de vraag ‘wat doe ik in de tijd die me nog rest?’, is onmiskenbaar. En begrijpelijk. Want die tijd en de kwaliteit ervan zijn onbekend evenals hoe beinvloedbaar die nog zijn. De vraag wat ik zelf zou doen als ik naar schatting hoogstens nog een handvol weken of maanden te leven zou hebben, dringt zich regelmatig op. En de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat ik daar absoluut nog geen duidelijk antwoord op heb. Waarschijnlijk mede omdat ik op dit moment niet voor die vraag word gesteld. Op de keper beschouwd leef ik alsof ik nog alle tijd van de wereld heb. Maar dat is natuurlijk niet zo. Niemand heeft dat. Niemand weet hoeveel tijd hij of zij nog heeft. Dat is het rare met tijd. Je kan het niet tellen, maar het telt ontzettend. Het is het belangrijkste kapitaal dat we met onze geboorte mee krijgen, maar de beschikbaarheid ervan is vanaf het allereerste moment onbekend. Die kan van het een op het andere moment, ook zonder aankondiging of opgave van reden, veranderen. Toch doen we overwegend alsof het een onuitputtelijk kapitaal is en geven het dikwijls met bakken uit. Sterker nog, we hebben vaak absoluut geen duidelijk beeld van waar we het allemaal aan uitgeven of uit hebben gegeven. Dat wordt pas een kwestie als de bodem van onze tijd in zicht is. Wat dat betreft lijkt tijd op geld. Alleen, tijd is geen geld. Tijd is veel belangrijker dan geld. We zouden vaak graag al ons geld geven om maar meer tijd te krijgen. Maar voor het omgekeerde, al onze tijd geven om maar meer geld te vergaren, zijn we niet te porren. En terecht. Je hebt niets aan geld als je geen tijd (meer) hebt om het uit te geven. Een confronterende conclusie hieruit is dat het voor ons welbevinden en voor dat van onze dierbaren belangrijker is dat we een goede tijdsboekhouding bijhouden, bijhouden of we onze tijd inderdaad zoveel mogelijk besteden aan diegenen en aan kwesties die er werkelijk toedoen, dan een financiele. Want aan de finish telt niet of je je geld maar uitsluitend of je je tijd goed hebt besteed. Geloof het of niet, er zijn inmiddels  tijdsboekhoudings-programma’s beschikbaar waarmee je kunt  bijhouden hoe evenwichtig en op anderen betrokken je je tijd uitgeeft. Ik ga in mijn programma twee posten aanzienlijk verhogen.

Het nut van genieten

Jarenlang was mijn gewoonte om mezelf s’ochtends pas een eerste kop koffie toe te staan als ik tenminste een uur gewerkt had, zoals schrijven of onderzoek doen. Een beloningsstrategie om mezelf aan het werk te krijgen en een tijdlang te houden. Die eerste kop ging dan als een soort trofee mee naar mijn werkplek. Waarna ik weer aan het werk ging, af en toe een slok nemend. Op een dag had ik een collega uit India op werkbezoek. Tegenover elkaar zittend aan mijn bureau werkten we een ochtend beide in stilte aan ons eigen deel van een gezamenlijke publicatie. Totdat ik gewoontegetrouw na ongeveer een uur voorstelde: ‘kop koffie halen?’. Met een kop in de hand liepen we  terug naar mijn bureau, waar ik mijn kop naast mij neer zette, weer aan het werk ging en een eerste slok nam. Ik zal zijn verbaasde uitroep niet gauw vergeten. “Hé joh, zo geniet je absoluut niet van je koffie”. ‘Hoe bedoel je?’ reageerde ik defensief. Maar ik wist heel goed wat hij bedoelde. Ik nam inderdaad nooit de tijd om aandachtig en in stilte te genieten van de drank. Nota bene mijn en zijn favoriete drank. Waarom ik dat nooit deed, genieten op die manier, vroeg hij. Het eerste antwoord dat bij me opkwam was: een kwestie van gewoonte. “Maar dat zegt natuurlijk helemaal niets over je drijfveer” reageerde hij. “Ik denk dat voor jou alles wat je doet nut moet hebben”. Ik schrok heftig van die correcte constatering. Het klopte dat wat ik ook deed, ook in mijn zogenaamde vrije tijd, altijd in dienst moest staan van iets anders, nuttigs. En genieten dient nergens toe, staat enkel in egocentrische dienst van zichzelf. Dacht ik altijd. Hoezeer heb ik me vergist. Als je geniet in je vrije tijd ben je gelukkiger. En als je gelukkiger bent, ben je creatiever, ook in je werk. Productiever zelfs. De conclusie hieruit is niet dat geluk  voornamelijk van ‘onnutte’ vrije tijd moet komen. Werk zelf kan een geluksbron zijn. Maar wel onder voorwaarden. Een is dat je regelmatig in je werk in ‘flow’ komt, zoals dat heet. Flow is een mentale toestand waarin je helemaal opgaat in wat je aan het doen bent, je bewustzijn van tijd wegvalt, en je al je vaardigheden en ideeen inzet op een manier die bijna logisch aanvoelt. Een andere is dat je regelmatig je werkkamer uit- en je vrijetijdskamer ingaat om je daar te ‘ont’spannen. Actief zoals via sport, bewegen, kunst beoefenen, een goed gesprek voeren. Maar ook passief, zoals lezen, muziek luisteren, mediteren. Doordat die geen nut hoeven te hebben maar het genoeg is dat ze uit zichzelf plezierig zijn, vergroot je de kans ook in je vrije tijdskamer in flow te komen. Voorwaarde is wel dat je maar één ding tegelijk doet, aandachtig en geconcentreerd. Multitasking is  volstrekt uit den boze. Dat geldt zelfs voor zoiets ‘simpels’ als van een kop koffie willen genieten.

Een ongemakkelijke waarheid

Mijn column van vorige week over een bevriend echtpaar waarvan de vrouw onlangs overleed na een ALS-ziekbed van maar liefst twaalf jaren, jaren waarin haar man haar dag en nacht onvoorwaardelijk steunde, heeft een groot aantal ontroerende reacties opgeroepen. Trouw tot in de dood en laten gaan in liefde, blijken aanwijsbare werkelijkheden bij heel wat meer stellen waarvan een van de partners aan een dodelijke ziekte lijdt. Maar ik heb ook een aantal confronterende vragen ontvangen. Zoals deze. “Wat vindt u? Is het nobeler om het onheil dat je treft door een ongeneeslijke ziekte geduldig te ondergaan of is het moediger om aan die ellende een einde te maken door jezelf te doden zolang je dat nog kan? Beslis je zelf over je einde of laat je de omstandigheden of je ziekte dat doen?” Het zijn me nogal vragen en eerlijk gezegd ben ik blij dat mijn levenssituatie mij vooralsnog niet dwingt tot ‘daad’werkelijk antwoorden. Maar als dat moment komt, dan hoop ik tot het toenemend aantal mensen te behoren dat wijze en tijdstip van de eigen dood zelf kan en wil bepalen. Waarom dat aantal toeneemt? Allereerst omdat we steeds langer leven. In 2100 zal naar  het zich laat aanzien de levensverwachting ten opzichte van 1900, althans in onze streken, met circa 200 procent zijn toegenomen. Van circa 40  tot misschien wel 120 jaar. Ieder jaar waarmee de levensverwachting boven de 80 of 90 jaar toeneemt, neemt ook zwaarte van de opgave om nog gezond, sociaal bevredigend, zinvol en verantwoord te kunnen blijven leven, toe. En daarmee ook de waarschijnlijkheid van levensmoeheid, van ‘het is genoeg zo’. Levensmoeheid zal steeds vaker het motief voor levensbeeindiging blijken te zijn. Daarnaast verlangen we steeds meer zelfbeschikking op steeds meer gebieden – levensovertuiging, partnerkeuze, kinderkeuze, relatieduur, beroep, vrije tijd, gezondheid en leefstijl. Ook voor levensduur en levenseinde zullen we steeds vaker zelfbeschikking verlangen. Die twee ontwikkelingen tezamen maken dat we steeds minder bereid zullen zijn te accepteren dat we dood gaan als gevolg van domme pech, ongeluk, ziekte, gebrek of geweld. Ook de dood moet zoveel  mogelijk eigen keuze kunnen zijn. Niet alleen wat betreft tijdstip en wijze waarop maar ook wat betreft de ‘aankleding’ ervan – geen standaard uitvaart meer maar een die  vooral uitdrukking is van onze persoonlijke levensgeschiedenis, eigenschappen en voorkeuren. Kortom, we staan op een kruispunt wat sterven en dood betreft. Mede omdat we deze steeds verder  voor ons uit kunnen schuiven en steeds bekwamer worden in het pijnloos en naar wens bepalen ervan, doemt een nieuwe werkelijkheid of waarheid op: zelfdoding, al dan niet met hulp van anderen, zal steeds vaker de geprefereerde doodsoorzaak worden. Een ongemakkelijke waarheid, dat wel. Want we kunnen die afslag alleen maar gerust en veilig nemen als degenen die ons dierbaar zijn daarvoor begrip hebben en de samenleving ons daarvoor gelegenheid en vrijheid geeft. Met andere woorden, met moed, waar de vragensteller naar vroeg, heeft het allemaal weinig te maken.

Ware helden

“Waer werd oprechter trouw, Dan tusschen man en vrouw, Ter weereld oit gevonden?” Deze regels uit Joost van de Vondel’s toneelstuk Ghysbrecht van Aemstel schoten mij afgelopen woensdag herhaaldelijk te binnen toen ik de begrafenis van een vriendin bijwoonde. Met ontroering luisterde ik naar toespraken van familieleden waaruit keer op keer duidelijk werd hoe heldhaftig zij de laatste jaren van haar leven geleefd had en hoe trouw hij, haar man, haar ook in de diepste ellende ter zijde had gestaan. Bij haar was op een gegeven moment de vreselijke en ongeneeslijke diagnose ALS gesteld met een tijdsperspectief van 2 tot maximaal 5 jaar. Die heeft ze op een verpletterende manier verslagen door pas na twaalf jaar het gevecht met de ziekte op te geven. Een alles beheersend en doordrenkend gevecht. Want geleidelijk aan had de ziekte alle zenuwverbindingen tussen hoofd en lichaam uitgezet, zodat ze een groot deel van die jaren fysiek volstrekt hulpeloos was geworden. Volkomen afhankelijk zijn van anderen terwijl je brein en bewustzijn nog altijd uitstekend functioneren, maar de rest van je lichaam het definitief laat afweten, hoe vreselijk wil je het hebben? Niettemin had ze zich als doel gesteld het leven tot de laatste druppel uit te persen en alles wat daarbij kon helpen, mensen en machines, aan te grijpen. Waar anderen het  waarschijnlijk allang zouden hebben opgegeven, zag zij altijd weer redenen om het leven nog tijd en ruimte te geven. De geboorte van een kleinkind, een fundraising actie voor ALS-onderzoek, toch nog een keer je verjaardag vieren met vrienden. En dat kon ze omdat haar man uit volle overtuiging het besluit had genomen er altijd voor haar te zijn zolang zij er wilde zijn. De mensen om hen heen, familie, vrienden, kennissen en thuiszorgers, hebben niet zelden met bewonderende verbijstering staan toekijken hoezeer hij zich aan dat doel committeerde. Hij was er werkelijk zeven maal vierentwintig uur voor haar. Dag en nacht. Overdag nam hij haar daar mee naar toe waarheen ze wilde. En opende zijn huis voor iedereen die zij graag wilde zien en spreken. En iedere nacht onderbrak hij herhaaldelijk zijn slaap om haar te helpen en te voorkomen dat ze door problemen met haar ademhaling zou stikken. Twaalf jaar lang leverden hier twee mensen een relatieprestatie van Olympisch formaat. Voor zo’n prestatie wordt weliswaar geen gouden medaille uitgereikt. Maar niettemin zijn de mensen die ‘m leveren, veel meer dan al die zogenaamde sporthelden, helden in de meest ware, meest oorspronkelijke zin van het woord. Want het woord held komt van oude woorden die ofwel ‘hij of zij die hoedt’, zoals een kudde, of hij of zij die volhoudt, betekenen. En dat is precies wat hij met haar en zij, mede dank zij hem, met zichzelf heeft kunnen doen. Het zolang volhouden tot er geen houden meer aan is. En dan in liefde kunnen gaan en laten gaan. Ik buig in diepe bewondering het hoofd voor zulke helden.